Amaretto
6 jan, 2025 Onderdeel van prosesColumn door Caspar Visser ‘t Hooft
“Ja, doe mij nog maar een amaretto”
Ach, nee toch! ‘t Is niet afgelopen, nog een rondje. Misère! Ik knip het nachtlampje aan, kwart voor twee. Dat heb je wanneer ze je een kamer hebben gegeven vlak boven het terras en het raam geen dubbele beglazing heeft. Je hoort ze kakelen, en kakelen en maar kakelen. En dat terwijl het niet eens zo warm is, buiten. Kil zelfs. Een killige avond – nacht intussen – in oktober. Wie zitten dan nog buiten? Nederlanders natuurlijk. Voor hen is Frankrijk het land van de zomer. En zelfs wanneer het allang geen zomer meer, dan doen we toch alsof. En omdat Frankrijk bovendien het land is van de aperitiefjes – ja, nog maar een amaretto. De hoeveelste? Ik had ze kunnen tellen, telkens wanneer een nieuw rondje werd besteld. Want ik had al zo’n drie uur wakker gelegen. Zal ik het doen? Uit mijn bed schieten, het raam open rukken en héél hard NL go home! roepen? Wat kun je toch flink zijn in je verbeelding – in je verbeelding…
Ik had op de computer naar een hotelletje gezocht op ongeveer twee derde van de route. Waarom twee derde? Ten eerste zou ik dan de volgende dag nog maar vier uur hoeven rijden, zodat ik bij aankomst nog tamelijk fris en kwiek zou zijn. Ten tweede omdat ik dan ter hoogte zou zijn gekomen van de eerste, meest noordelijke uitlopers van het Massif Central. Ik zag me al staan voor een raam met uitzicht op heuvels vol gouden herfstkleuren en met boven de omgekeerde zaag van donkere sparren. Ja, er was nog een kamer vrij – zei me de eigenaar van het hotel. Hij bleek een Nederlander te zijn. Hij had mijn accent herkend en was toen meteen van een stuntelig Frans op het Nederlands overgegaan. Omdat ik flink de tijd had onderschat die nodig bleek om na het verlaten van de N-zoveel via kleine, bochtige weggetjes het hotel te bereiken – en het was nog pikkedonker ook – kwam ik pas na negen uur ‘s avonds aan. Het restaurant was al gesloten, maar de hotelbaas, de Nederlander (hij en zijn vriendin hadden het hotel een half jaar eerder overgenomen – “we wilden eens héél wat anders”) was bereid een omelet voor me klaar te maken. Dat was aardig van hem. Het werd een omelet met spekjes. Een Fransman zou er in die tijd van het jaar, in die omgeving, sneetjes boleet in hebben gestopt. Afijn. Ik – na het legen van een glas wijn – naar boven, naar kamer vier. Er waren maar vier kamers. In het voorbijgaan hoorde ik wat geroezemoes in de nummers een, twee en drie – geluid dat verstomde toen ik de deur van mijn kamer achter me dichtdeed. Ik kleedde me uit, stapte in een breed tweepersoonsbed, strekte me uit onder strakke, frisse lakens. Sliep in…
En schrok nog geen half uur later wakker. Door dat gekakel, beneden op het terras. Het waren geen hotelgasten, het waren Nederlanders – Nederlanders met tweede huisjes in de omgeving die om de zoveel tijd ‘s avonds samenkwamen. Gezellig, Nederlanders onder elkaar. In een hotel waar je gewoon je eigen taal kunt spreken met de baas van het hotel, en met zijn vriendin – die Saskia heet. Gezellig, je eigen taal!
“Dan heb ik zoiets van: nou…”
En:
“Ja, precies.”
En:
“Ja, dàg!”
En:
“Bakkie doen?”
“Nee, hebben we thuis al gehad, doe mij maar…”
Waarom me dat glaasje amaretto is bijgebleven? Omdat ik dacht: als je dan in Frankrijk bent, bestel dan tenminste iets Frans? Ik weet het niet. Wat ik weet is dat die Nederlanders, beneden op het terras, flink door hesen. En maar kakelen. Voor mij geen rustige nacht, in die donkere herfstnacht, in die stille heuvels.
Sorry, comments for this entry are closed at this time.