Opera
5 okt, 2017 Onderdeel van politiquesColumn door Caspar Visser ’t Hooft
Nee, ik ga het niet over een muziekspektakel hebben. Wel over een taart die ‘opéra’ wordt genoemd. Het is een taart die uit verschillende lagen bestaat, een laag chocola, een laag mokka, een laag room, dan weer een laag chocola. Waarom ‘opéra’? Ik heb niet het flauwste idee. Het gaat mij trouwens niet om deze taart an sich. Deze taart is voor mij een zinnebeeld – een zinnebeeld van wat ik afgelopen week meemaakte toen ik op één zelfde dag met drie verschillende lagen van de Franse bevolking werd geconfronteerd. En toch, helemaal klopt de vergelijking niet. Wanneer je in een ‘opéra’ hapt, dan hap je in alle lagen tegelijk. Bij de lagen van de Franse bevolking kan dat niet meer. Je komt niet meer met alle lagen tegelijk in aanraking. De chocola, de mokka, de room liggen niet meer bovenop elkaar, maar zijn met een lepel van elkaar afgeschept en liggen nu als afzonderlijke plakken op de schaal. Ik heb het over de bourgeoisie, het ‘gewone’ volk en de ‘immigration’. Ze leven niet meer met elkaar, maar naast elkaar.
De nieuwe bourgeois
De Franse bourgeoisie bestaat allang niet meer uit uitsluitend de rechts-stemmende bewoners van West-Parijs, gepensioneerde militairen en kleine renteniers. Ze zijn er nog, ze zijn katholiek, ze zijn fel tegen het homohuwelijk, en als ze bemiddeld zijn brengen ze de zomers door in hun landhuizen in Normandië, Bretagne en de Vendée. Kortom ‘la vieille France’. Tegenwoordig wordt de Franse bourgeoisie voor een groot deel vertegenwoordigd door de horden bobo’s (van ‘bourgeois bohémien’) die in de geglobaliseerde economie en de multiculturele maatschappij zich als vissen in het water voelen. Ze stemmen links, ze gaan prat op hun open houding naar de ‘ander’ toe, ze omhelzen alle liberaal-ethische standpunten, ze verheerlijken rebelse subculturen, tonen zich hoogst empathisch waar het gaat om kansarmen, vooral – eigenlijk uitsluitend – wanneer ze eerste of tweede generatie allochtoon zijn. Maar zich met hen vermengen, ho maar! Ondanks alles wat ze zeggen, hebben ze zich steelsgewijs in getto’s teruggetrokken waar alleen al de huisprijzen de komst van anderen tegenhoudt. Ik zit in een café ergens in het 19e arrondissement, tussen het Canal St Martin en het park van de Buttes-Chaumont. Bij het raam. Ik zie ze voorbijlopen. Ik ga geen hip volk beschrijven, iedereen weet hoe dat er uitziet. Samenvattend noem ik het de ‘ik-wil-mezelf-zijn stijl’. Aan de overkant van de boulevard een Marokkaans kruidenierswinkeltje. In deze voormalige volkswijk, nu ‘gentrifié’ (ja, het is een Frans woord geworden), heb je nog net genoeg allochtonen om je heerlijk multicultureel te kunnen voelen. Het doet ons denken aan de tijd dat we als humanitaire vrijwilligers naar oosterse rampgebieden gingen, voor stages in het kader van ‘Médecins sans frontières’ of Unicef: een beetje oriëntalisme, maar dan vlak bij huis…
De immigratie
De getto’s waarin de ‘immigration’ zich heeft geconcentreerd beginnen soms een paar straten verder, maar we zetten er geen voet. En onze kinderen? Ook niet. En ook niet op school, samen met hun kinderen. Ja, we zijn voor gelijkheid, voor gelijke behandeling, en we houden ontzettend veel van alle andere culturen, want ze zijn allemaal beter dan de onze, en de confrontatie met ‘de ander’ is zo verrijkend! – maar… Onder-de-grond kom je ze tegen, in metrolijn 2, van Ménilmontant tot halte La Chapelle. Ja, de zwarte en Arabisch uitziende mensen zijn er dubbel zo talrijk als blanke mensen. En niks leuk exotisme van toen we een beetje humanitair deden in een land met bonte soeks en kleurrijke medina’s. Alles grauw, armelijk, en ze kijken allemaal even triest, dof uit hun ogen. In de TGV Parijs-Lille – daar heb je ze weer, samengedromd op de perrons waar je langs glijdt, St Denis, Pierrefitte-Stains, Villiers-le-Bel. Een volstrekt deprimerende aanblik, vooral wanneer je beseft hoe groot het aantal jongeren is – en toch is het midden overdag. De werkloosheid in deze wijken loopt op tot de 25%, bij jongeren is het een stuk hoger. Ja, het is een scherp contrast, hier de buurten voor de bourgeoisie – de rechtse en de linkse – daar de getto’s van de allochtonen. Dat je je afvraagt, maar waar is het ‘gewone’ Franse volk? Het is uit de binnenstad verdreven. Het leven werd er te duur. Voor zover ze in de flatmastodonten in de periferie van de stad kwamen te wonen, zijn ze ook daaruit weggetrokken. Het samenleven met de immigranten uit Algerije en Marokko bleek moeizaam. En nu?
De ‘gewone’ Fransen
Ze worden ook weleens de ‘petits blancs’ genoemd. Ze wonen ver van de metropolen, Parijs, Lyon, Bordeaux, Toulouse, Nantes. Je vindt hen op het platteland, in kleine en middelgrote steden. Ik woon al meer dan een kwart eeuw in Frankrijk, ik kan het grif beamen: veel steden in de provincie zijn er in de laatste tien à twintig jaar in sociaal en economisch opzicht flink op achteruit gegaan. Je kunt het zien. Je hoeft maar wat door de stadscentra rond te lopen om je ervan te overtuigen, teveel leegstaande winkelpanden. ‘La France d’en bas’. De weldenkende bobo’s die zo vol overgave de allochtone bevolking de hemel in prijzen – terwijl ze het verrekken daadwerkelijk met hen om te gaan – zien erop neer. Er is weinig voor nodig of ze overladen de provincialen met onvriendelijke termen als ‘beauf’ of ‘franchouillard’. Wanneer de provincialen bijvoorbeeld zo hun kanttekens zetten bij het fenomeen Europa, omdat ze zich beter beschermd weten tegen de allesverslindende markt binnen kleinere, dat wil zeggen nationale, en vooral lokale verbanden. Populist! Tja…
Diezelfde dag nog, ’s middags, bevind ik me op een begraafplaats in de voormalige mijnstreek van de Pas-de-Calais. Er wordt een oude vrouw ter aarde besteld. Ze kwam uit een mijnwerkersfamilie. Haar man stierf jong. Ze had twee kleine kinderen, ze stond er vanaf dat moment alleen voor. En ze vond maar geen werk. Jaren ’30, crisistijd. Sociale voorzieningen bestonden niet. Ze moest het hebben van de sympathie van buren en kennissen. En die was er. Maar je handje ophouden is ook niet je-dat. Uiteindelijk vond ze werk als hulpconciërge bij een lagere school. Hard werk, om halfzes het huis uit, in de klassen de kolenkachels aandoen, vloeren en ramen schoonmaken, kinderen jasjes uit- en aandoen, pleisters plakken op schaafwonden, enzovoort. Er waren veel mensen bij de begrafenis. Wanneer ze komen voor een dode van even over de honderd, dan is dat beslist opmerkelijk. De mooiste herinnering? Ja, dat ze elke dag een appel met zich meenam. Die was voor de eerste ochtendpauze, wanneer ze op het speelplein de kinderen moest surveilleren. Het was haar ontbijt. De kinderen gingen dan om haar heen staan. Mogen we een stukje? Ja, dat mocht. Uiteindelijk bleef er niets voor haar zelf over. Wat op mij de meeste indruk maakte, was wat iemand vertelde over haar broer – haar enige broer, van wie ze erg veel had gehouden. Hij was voorbestemd voor de mijn, zoals iedereen in zijn omgeving, maar hij was bijzonder intelligent, en ook een beetje ‘anders’, fijngevoeliger. Wanneer hij thuiskwam van de mijn, dan zonderde hij zich af om te studeren. Een avondcursus. Hij wilde iets anders worden dan mijnwerker. Onderwijzer, leraar – zoiets… Op zijn achttiende stierf hij. Een ongeluk in de mijn. Hij viel in de schacht van de lift. Ik kijk nog eens om me heen. Het ‘gewone volk’. De socialistische president Hollande noemde hen, binnenskamers, de ‘sans dents’ (de tandelozen). En inderdaad, de gebitten zijn niet altijd even gaaf. Tandartsen zijn duur, en op de sociale hulp wordt al sinds jaren geknibbeld. President Macron heeft er een handje van ze zelfs publiekelijk te vernederen, ‘des riens’, ‘des illétrés’, ‘des fainéants‘. Verguisde laag van de bevolking. Maar een laag die er nog is. We hebben het over minstens een derde van de Franse bevolking, minstens…
Figaro
Bij het woord opera denken we niet meteen aan een taart. We denken aan een muziekevenement. Zelf denk ik ook: waar is de Beaumarchais van vandaag, de auteur van het beroemde theaterstuk ‘Le mariage de Figaro’. En waar is de hedendaagse Mozart die van dat theaterstuk een opera maakte? In zijn tijd werd de ‘Mariage de Figaro’ als hoogst opruiend beschouwd. Omdat de knechten die erin voorkomen al zingend de rechten en privileges van hun adellijke meesters aan de kaak stellen. Koning Lodewijk XVI was niet over het stuk te spreken. De grote revolutionair Danton zou hebben gezegd: “Figaro heeft de adel de genadeslag toegebracht”, en Napoleon: “Figaro, dat is de revolutie in actie”. Wie schrijft een vergelijkbare opera, maar dan voor vandaag? Al is het de vraag of het ooit weer tot een echte revolutie zal komen. Eerder tot iets anders, en dat is maar beter ook – iets wat de bobo’s nog meer duchten: de uitbreiding van een volkse subcultuur waarin zij, die altijd zo hoog van subculturen opgeven, geen plaats hebben. Een volkscultuur die zich baseert op zulke waarden als lokaal gebonden solidariteit, fatsoen en respect voor natuurlijke gegevenheden (niet alles is maakbaar). En ik weet het niet, maar het is mogelijk dat veel immigranten zich hier heel goed in zouden kunnen vinden. Maar misschien is ook dat een revolutie, een stille revolutie.