Apartheid
31 jul, 2021 Onderdeel van prosesColumn door Peter Hagtingius
Een van de meest onbegrijpelijke dingen waarmee ik sinds mijn verblijf in dit land te maken kreeg, was het bestaan van Nederlandse clubs. Dat zijn verenigingen van mensen die in de war zijn. Ze zijn tweebenig, althans meestal, en kiezen mogelijk daarom voor een gespreid bestaan. Aan één voet een Volendamse klomp en aan de andere een espadrille uit Saint-Tropez. Je kunt voor minder in een behandeltraject terecht komen. Die clubleden (emigranten of tweede huis-bezitters) zijn wel zo’n beetje Frankrijk-georiënteerd. Iets met die chansons en de wijn en zo, eventueel een Maigretje, tevens valt het weer meestal mee. L’art de vivre heet dat in die kringen. En de gastronomie ‘werelderfgoed’, ze weten er echt alles van. Maar een definitieve keus voor Frankrijk? Het idee!
Aan handen en voeten geboeid aan de kille identiteit van de polderdelta; doe die mensen Frankrijk vooral nooit écht aan. Het zijn zelfbenoemde ‘francofielen’. Vrij ongevaarlijk publiek dat zich heeft laten wijs maken dat Frankrijk een rève, een droom is. Iedereen die hier gewoon woont, bijvoorbeeld in een banlieue, en die structureel het Franse nieuws volgt, weet wel beter. Een ‘francofiel’ geldt in psychiatrische kring nooit als uitbehandeld, voor zover ik weet. Kassa voor die witjassen, te meer daar de toeristenindustrie jaarlijks miljoenen in de verspreiding van de kwaal pompt die in bepaalde milieus enthousiast als besmettelijk wordt toegejuicht.
Een jaar of daaromtrent nadat ik me in Frankrijk had gevestigd, werd ik door een voorbijganger geattendeerd op zo’n Nederlandse club. Dat is het risico als je op een terras een Nederlandse krant zit te lezen. De Franse kranten had ik al gehad. Het betrof iemand uit Haarlem waar ik helaas ook geboren ben. Het schiep geen band. Mij werd aangeraden tot de club toe te treden. Dat zou mijn bestaan in Frankrijk verlichten. Ik zag daarvan niet het begin van enige noodzaak in.
Ik vroeg toch: “Hoezo dan?”
“De garantie van Nederlandse gezelligheid”.
Afschrikwekkender had het niet kunnen klinken.
‘Gezelligheid’ is in de woordenboeken van geen enkele fatsoenlijke taal terug te vinden en betreft een exclusief Nederlands begrip dat ik vanwege vroeger associeer met opgedoft gepermanente tantes die raar ruiken en die een troosteloze tompouce een gastronomische Nobelprijs zouden toekennen. Of een Michelinster, als ze ervan geweten hadden. Er waren tal van redenen waarom ik de polderdelta de rug toekeerde. Dat ik in Frankrijk belandde was – toch bijna op z’n Frans – zo’n kwestie van l’amour. Maar een slachtoffer van de tragische gedachtenkronkel francofilie ben ik nooit geweest. Je hebt ook andere redelijk leefbare landen met iets van goed weer en drinkbare wijn. Ik informeerde bij die Haarlemmer wat de club dan zoal te bieden had. Gewandel, gekaart, getennis, gegolf, genetwerk, sinterklaasfeest, noem maar op. En het voornaamste: landgenoten onder elkaar!
“Ja maar”, zei ik voor mijn doen beleefd: “ik woon in Frankrijk, mijn vrienden, mijn buren, mijn relaties zijn Fransen, wat moet ik nog met Nederlanders?”
Ik nam een flinke slok rosé uit het net aangeleverde glas en liet mijn terughoudendheid varen.
“Beste meneer”, zei ik, “ik zie niets in apartheid en ik wil niet toetreden tot een kolonie van jammerlijke Oranjeklanten die eigenlijk niks met de inheemsen te maken willen hebben. Vooral ver weg van die rare Fransen, toch?”
Het komt in mijn geval zelden voor dat ik mijn gelijk binnen een paar dagen bevestigd krijg.
Die Haarlemmer die misschien wel commissie vangt als ie een nieuw lid aanbrengt, stuurde me per mail een verslagje toe van nota bene een ‘haringparty’. Haring, of pepernoten, wat maakt het uit, als het maar op z’n Hollands antiek ‘gezellig’ is. Ter hoogte van de Côte d’Azur. Door dat briefje sloegen mijn stationaire lachspieren aan, die overigens ook wel vaak bij Franse berichtgeving uit de startblokken schieten. Er werd opgetogen gerept over ‘gekoeld’ naar de Rivièra overgebrachte visjes die ter plekke tevens ‘vers schoongemaakt’ werden. Zo hé!
Een haring die 1.400 kilometer in een koelwagen aflegt en daarna ‘vers’ onder handen wordt genomen door ‘schoonmakers?’ Met de wc-eend in de aanslag? Corona-tijd, je weet het niet.
Ik raakte pas echt in het theater van de lach verzeild toen er in het vervolg van het mailtje werd verhaald over ‘Bourgondische’ bitterballen. Het zal vast aan mij liggen, maar toen ik destijds in het hoge noorden nog een bitterballetje verschalkte, gingen mijn gedachten niet spontaan naar de Bourgogne uit. Ze hebben daar best lekker spul onder de kurk, maar voor een beetje mini-kroket als zo’n bal ben je – vrees ik – in mindere mate op dat gebied aangewezen. Eerder op de Febo. Als die keten van automatieken nog bestaat, ik heb geen idee. Ik antwoordde de Haarlemmer dat ik mijn standpunt verhardde: die haring en die bitterbal zie ik voortaan als koloniale symbolen zodra ze door een geel gekentekende club op een apartheidsfeestje worden gepresenteerd.
Zijn reactie was compact: “Nurks!”
Ik was ervan onder de indruk. Robbert Nurks, een onaangenaam mens in de Haarlemmer Houttuinen, de Camera Obscura van Hildebrand, pseudoniem van dominee Nicolaas Beets, omstreeks 1835 of zo. Dat iemand van zo’n club over Nurks begint, ik had het niet zien aankomen. Een kolonist met een Haarlems verleden die ook nog een boek heeft gelezen, je komt op een caféterras gewoonlijk voor kleinere verrassingen te staan.
.
Peter Hagtingius is journalist en columnist in Zuid-Frankrijk. Van hem verscheen ook onder het pseudoniem Peter Hooft de verhalenbundel Provençaalse Praatjes (Uitg. Grenzenloos, 2016)