Het kopje koffie dat niet kwam
30 jan, 2021 Onderdeel van prosesColumn door Caspar Visser’t Hooft
Vandaag is iedereen kwaad op iedereen. Of zou het iets van alle tijden zijn? Hoe dan ook, laat mij ook eens bijdetijds zijn en het over kwaad zijn hebben. Al zal het bij mij dan niet om kwaad als bijvoeglijk naamwoord (in de zin van boos), maar om kwaad als zelfstandig naamwoord (slechtheid) gaan. Ja, want laatst hadden we het erover – een paar anderen en ik: wat waren onze ervaringen met ‘het kwaad’? Waar en wanneer hadden we, ieder van ons, het sterkste de indruk gehad met ‘het kwaad’ te zijn geconfronteerd. Gek, ik moest meteen denken aan die keer dat een campingcar mijn witte Polo ramde. Dat was in de zomer van 1997, in een voorstad van Besançon.
Bongggg!
Als ze me nu de huid hadden vol gescholden, ook al kon er geen twijfel over bestaan of de schuld lag bij hen, dan zou het hele geval een minder bittere smaak bij me hebben achtergelaten. Ik had zojuist een stoplicht achter me gelaten, voor me doemden de eerste hoogten van de Jura op, een campingcar rijdt vanuit een braakliggend terrein langs de weg achteruit de straat op – bongggg! tegen mijn zijportier. Ze hadden me niet gezien. Het portier hing los, het glas aan scherven. Ik parkeerde m’n auto op de stoep, de campingcar reed terug, het terrein langs de weg weer op. Wat nu? Ik had in die tijd nog geen mobiel, maar zelfs al had ik dat ding gehad, dan vraag ik me af of ik er gebruik van zou hebben gemaakt om de politie te bellen. Dat schijnen ze nu bij het minste schrammetje te doen. Bij mij zou het niet in mijn hoofd zijn opgekomen. Wel verifieerde ik of ik de verzekeringspapieren bij me had, waarna ik uitstapte. Uit de campingcar sprong een vlotte jongen met half-land blond haar. Een aardig, open gezicht. Een type wiens excuses je meteen geneigd bent te aanvaarden – en daarna de schade opnemen, de staat opmaken, de papieren ondertekenen, en de verzekering doet de rest. Wel lastig – bijzonder lastig, dat hele gedoe! Want met dat hangende portier kon ik niet verder, mijn bestemming, dat waren de Zwitserse bergen.
In de campingcar
Hij liep naar de achterkant van zijn campingcar om te verifiëren of zijn bumper geen schrammetje had opgelopen. Hij boog voorover en streek met een vinger over één minuscuul deukje. Hé! – zei ik. Hij keek om, tamelijk verveeld, en wenkte me om met hem mee in het caravangedeelte te klimmen. Ik met mijn papieren, hij met de zijne. Binnen ging hij aan een tafeltje zitten, ik – onuitgenodigd – tegenover hem, en we begonnen de paperassen in te vullen. Niet dat hij moeilijk deed, hij stemde in met mijn versie van de situatie. Hij sprak niet, keek me niet aan, knikte alleen. Excuses? Ho maar. Ik denken: onbeschoftheid is de wereld nog niet uit. Afijn, dit tot daaraan toe. En toen hoorde ik het pruttelende geluid van koffie die wordt gezet. In het keukentje van de campingcar was een jonge vrouw – knap, jong, hip – bezig. Haar gebaren verraadden een soort verveeld ongenoegen: gezeur, zo’n gedwongen oponthoud! Ze keurde me overigens geen blik waardig. Even later stapte ik uit het vehikel, met papieren die keurig waren ondertekend. Et voilà.
Het kwaad
Ja, maar waar zit ‘m voor jou nu dat kwade? Het kwade – het kwaad? Dat me geen kopje koffie werd aangeboden! Ik kan niet zeggen dat ik er slapeloze nachten van heb gekregen, maar is het mogelijk dat ik er toch een schrammetje op mijn ziel aan heb overgehouden? Dat ik zo spontaan aan het voorval terugdenk wanneer mensen naar ‘het kwaad’ vragen? Een klein kopje koffie, al is het maar een bodempje…
Het vervolg
Het verloop van de reis was er niet comfortabeler op geworden. Ik moest eerst naar een telefooncel zoeken, daar in een telefoonboek naar een garage. Gelukkig was het geen zondag. Er kwam een sleepwagen, Polo en ik naar het atelier. De reparatie? Reken op ruim twee weken. Er moet een nieuw portier worden besteld. Ik met een taxi, met mijn hond, en met de bagage uit de achterbak (dat wil zeggen veel bagage!) naar het station. Met de trein verder, drie keer overstappen… Ik geloof dat ik al die tijd een beetje wazig was.
Vanwege dat kopje koffie, dat me niet was aangeboden?