Een hof tot ons gerief
5 jul, 2019 Onderdeel van prosesColumn door Caspar Visser ’t Hooft
Mijn tiende boek is geboren! Deze week ontving ik de eerste exemplaren. Dit keer geen fictie, ook geen bundel Frankrijk-verhalen, maar – hoe zal ik het noemen? Verhalende geschiedenis. In Een hof tot ons gerief beschrijf ik het leven op en om zeven buitenplaatsen waar voorouders van mij in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw woonden. Ik besteed daarbij veel aandacht aan enkele markante personages: een kapitein die rond 1835 naar Japan voer, een burgemeester van Middelburg die vanwege een verhouding met een dienstbode schandaal maakte, een bekende Haagse schilder, een bazige hofdame van Anne Paulowna, een Gouverneur-generaal van Nederlands-Indië en zijn Spaanse vrouw die hij had geschaakt. Hij had ook een passie voor orchideeën. Enzovoort. Ik baseer me op verhalen en anekdotes die binnen mijn familie werden doorverteld, op archiefmateriaal dat ik bezit, en ik toets de gegevens aan serieuze geschiedkundige bronnen. Komt Frankrijk in het boek voor? Nauwelijks. Mijn voorouders leerden Frans, dat was omdat ze Frans als de taal van de beschaving beschouwden (ik doe dat nog steeds). Maar van Frankrijk zelf moesten ze niet zoveel hebben. Fransen waren paaps en wuft. Men prefereerde boven Frankrijk de Zwitserse Franstalige kantons Genève, Vaud en Neuchâtel. Waarom? Omdat ze protestants waren. De liefde voor het land Frankrijk zelf kwam pas later, met mijn grootouders die in de jaren ’50 de Dordogne ‘ontdekten’. Over de verschillen tussen de Nederlandse en de Franse mentaliteit schrijf ik het volgende, in het hoofdstuk dat ik aan de Dordtse buitenplaats Bellevue wijd (en dat is dan meteen een voorproefje bij het lezen van Een hof tot ons gerief).
‘Het valt altijd weer zo op wanneer je in het buitenland reist, hoe veel groter er de huizen zijn. En dan hebben we het alleen nog maar over de huizen, vergelijk ook de Franse demeures met onze kastelen en landhuizen. Daarbij vergeleken hebben ze op het eerste gezicht weinig om het lijf. Enkele uitzonderingen daargelaten. Een kwestie van plaats en ruimte? In de negentiende eeuw was Nederland al een behoorlijk dichtbevolkt land, wie dan te veel plaats inneemt doet dat ten koste van anderen. Een kwestie van breed gespreide welvaart, van een samenleving waarin de verschillen binnen de perken bleven? In vergelijking althans met hoe het er op dat punt in veel andere landen voorstond. Wellicht. Maar mogelijk is hier ook sprake van een typisch calvinistische soberheid. Alleen God verdient lof en eer. Wanneer mensen bewondering willen afdwingen, door bijvoorbeeld met hun bezittingen te pronken, eigenen ze zich toe wat uitsluitend God toekomt. Hoe dan ook, het blijft bij ons klein en bescheiden. Uiterlijk, en op het eerste gezicht althans. Ja, ik zie Bellevue als een zinnebeeld van deze typische Nederlandse trek, met het tikkeltje schijnheiligheid dat erbij hoort. De façade – de kant van het huis die de eerste indruk verschaft – is smal, maar eenmaal binnen blijkt de ruimte tot diep naar achteren door te lopen. Eenzelfde fenomeen kom je ook tegen bij de zeventiende-eeuwse regentenportretten van onze grote meesters. De heren en de dames zijn gekleed in het zwart, zogenaamd sober, maar let eens goed op de details! Op die kostbare parelketting van Agnes (ik noem zomaar een naam), op die uiterst geraffineerde kanten kraag van Andries. In een land als Frankrijk is het precies omgekeerd: de mooie façade verbergt vaak niets, of maar weinig. Ze zijn veel breder dan bij ons, maar kijk er eens achter! Ik bezocht onlangs een Frans kasteel. Het wordt als een van de mooiste van de hele streek beschouwd. Een prachtige classicistische façade, weids, met twee vleugels die een groot voorplein met een ronde vijver omsluiten. Je loopt het bordes op, je gaat door een hoge deur naar binnen, je betreedt een zaal, en… nog geen tien stappen verder heb je een glazen deur die naar het park achter leidt. Dit kasteel is beslist een flink stuk groter dan Bellevue was, maar minder dan je in eerste aanleg, bij aankomst, zou verwachten.’
Kortom, in tegenstelling tot de Nederlanders zijn de Fransen niet wars van ‘schone schijn’.