Drie vertellingen
20 mrt, 2017 Onderdeel van paysagesColumn door Willem van Toorn
Hoe intens de vriendschap tussen de zo verschillende karakters Gustave Flaubert en George Sand was, is mooi op te maken uit de zusterlijke adviezen die zij hem mocht geven, ten aanzien van het leven en van zijn werk – adviezen die hij zeker wat het laatste betreft van niemand anders zou hebben geaccepteerd. Als Sand hem zijn misantropie en zijn cynisme verwijt, zet hij zich aan drie verhalen die bewijzen dat hij wel degelijk ook kan omgaan met de betere aspecten van het menszijn: Trois contes, verschenen in 1877, een blijk van waardering voor haar zoveel optimistischer en positievere romans en verhalen, die voor een groot deel in de George Sand zo dierbare Berry zijn gesitueerd. Drie vertellingen bestaat uit Un coeur simple (in de Privé Domein-uitgave van hun correspondentie uit 1992 vertaald als Geschiedenis van een simpele ziel), La légende de Saint Julien l’Hospitalier en Hérodias.
Hérodias is gebaseerd op de gelijknamige figuur in de Bijbel en zoiets als Flauberts eigen versie van de onthoofding van Johannes de Doper; De legende van de heilige Julianus de Herbergzame is geïnspireerd door een glas-in-loodraam in de Notre Dame van Rouen, dat het leven van deze heilige verbeeldt; Un coeur simple is het verhaal van een simpel dienstmeisje, Félicité, dat zichzelf in een haast dierlijk, dienend leven opoffert voor anderen, als mens geheel onbetekenend lijkt maar van binnen een diep, bijna religieus verlangen naar iets groters meedraagt, dat ertoe leidt dat ze op haar sterfbed haar lievelings-papegaai boven zich ziet zweven in de gedaante van de Heilige Geest. Toen Flaubert in mei 1876 dit verhaal aan George Sand stuurde, schreef hij: ‘U zult door mijn Geschiedenis van een simpele ziel, waarin u uw directe invloed zult herkennen, zien dat ik niet zo koppig ben als u denkt. Ik geloof dat de morele strekking of liever gezegd de menselijke achtergrond van dit werkje u zal bevallen!’ Maar zijn ‘dierbare, geëerde collega’ heeft het verhaal niet meer kunnen lezen: ze stierf een week later.
La Vallée Noire
Het werk van George Sand is rijk aan ‘menselijke achtergrond’, maar ook aan beelden van de Berry, het landschap waar ze zo van hield dat ze een deel ervan een eigen naam gaf, ‘la Vallée Noire’. In 1835 schrijft ze een essay met die titel om aan haar medebewoners van de streek uit te leggen hoe ze aan die naam is gekomen.
‘Als het louter een schrijversgril is die mij ertoe heeft gebracht zomaar een naam (een heel simpele naam, en die eerste die me inviel, moet ik bekennen) te geven aan de wonderschone streek waarin wij het geluk hebben te wonen, dan is het toch zo dat ik pas na veel nadenken een speciaal karakter heb gegeven aan dit deel van de Berry, op grond van de kenmerken van zijn landschap, zijn gebruiken, zijn klederdracht, zijn taal, zijn zeden en zijn tradities. Ik meende dat ik deze onschuldige ontdekking voor mijzelf moest houden. Ik beleefde er gewoon plezier aan, de handelingen van mijn romans tegen deze achtergrond van mijn voorkeur te laten plaatsvinden. Maar omdat men meent dat ‘la Vallée Noire’ alleen in mijn brein bestaat, heb ik de pretentie te kunnen bewijzen dat zij echt bestaat, verschillend van alle andere landschappen in de omtrek, en dat zij een eigen naam verdient.
Ze maakt deel uit van het arrondissement van La Châtre; maar het arrondissement strekt zich verder uit, naar Eguzon en de oude Marche. Daar verandert het landschap zó van karakter, dat het werkelijk een ander land is, een andere natuur. De Vallée Noire eindigt daar in Cluis. Van die hoogte kijk je neer in twee heel verschillende dalen. Het ene donker begroeid, vruchtbaar, diep en uitgestrekt, dat is de Vallée Noire: het andere schraal, golvend, bezaaid met vijvers, heidestruiken en kastanjebossen. Dat is een schitterend gebied voor de ogen, maar ook in andere zin schitterend. Het valt nog onder de jurisdictie van La Châtre, maar het is niet meer de Vallée Noire. Hoe verder je in de richting van Le Pin en de loop van de Creuse en de Gargilesse komt, hoe meer je het Zwitserland van de Berry binnengaat. De Vallée Noire is er het bosgebied van, zoals de Brenne er de steppe van is.’ Dat is een waarneming van de grenzen in het landschap die niet onderdoet voor die van de jonge avonturier in Le Grand Meaulnes.
Het mooie is, dat je nu nog bij Eguzon kunt zien hoe diep het dal daar was; er is alleen een dam in gebouwd zodat er een enorm stuwmeer is ontstaan dat elektriciteit levert en ‘s zomers een bescheiden dagjesmensen-toerisme trekt. En bij Cluis loopt over een van de diepe dalen die George Sand bedoelde een enorm spoorwegviaduct, deel van het dichte spoorwegnet dat aan het einde van de negentiende eeuw alle plaatsen van enige betekenis hier verbond. Het is nu in gebruik als verheven wandelpad; ’s zondags na het middageten kom je er bij mooi weer bedaard wandelende boerse gezinnen tegen. Het is zo hoog, dat een handige ondernemer er een bungy-jump-paradijs van dacht te maken. Er staat zelfs een dreigend bord aan het begin, waarop je een poppetje met het hoofd omlaag aan een lijn ziet hangen, maar wij hebben er nog nooit iemand dalwaarts zien storten.
Vertellingen
Mocht je willen, dan zou je het werk van George Sand moeiteloos kunnen voortzetten met een reeks vertellingen over het leven in de Berry. Al verplaatsten haar figuren zich te voet of te paard, per ossenwagen of rijtuig door het landschap (Flaubert en Toergenjev kwamen trouwens wel met de trein uit Parijs naar naar Châteauroux of La Châtre), en gaan de bewoners nu per auto over de nog altijd stille wegen (er ligt ook vierduizend kilometer onverhard boerenpad in de Berry), hebben ze thuis televisie, een koelkast, stromend water en elektriciteit en is de wereld dichterbij gekomen – al is Parijs nog ver weg – het leven van veel mensen om ons heen is toch nog even sterk met het land verbonden als in de tijd van Sand. Dat lijkt misschien een romantisering, maar is het niet.
Willem van Toorn is dichter, romancier en vertaler. Hij heeft vele werken op zijn naam staan. Voor de dichtbundels Het landleven (1981) en Eiland (1991) ontving hij respectievelijk de Jan Campertprijs en de Herman Gorterprijs. In 2010 ontving Van Toorn de Groenveldprijs van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor zijn bijdrage aan het debat over groene ruimte. In 2015 zijn twee nieuwe boeken van hem verschenen, een biografie van de uitgever Querido (Emmanuel Querido, een leven met boeken, Querido, 2015) en een essaybundel over Europese landschappen en de vrije markt, Zolang deze heuvels van aarde zijn (Querido, 2015), met foto’s door Ineke Holzhaus. Deze column is een passage uit de bundel. Willem van Toorn woont in de Berry.