Shakespeare wil wandelen
18 jan, 2015 Onderdeel van prosesColumn (verhaal) door Johan Bordewijk
Shakespeare wendt zijn kop vragend naar Bob, hij wil wandelen. Bob aarzelt en kijkt naar de lucht, een rafelig zwarte wolkenband hangt boven het huis, daarnaast spookachtig witte vegen die het grijs van de lucht onderbreken.
Bewegingloos staan hond en baas, gescheiden door het hoge gras.
In de verte rommelt en licht het, de geladen en prikkende geur die aan onweer vooraf gaat, hangt om het huis.
Bob stapt de twee treden van de veranda af, en taxeert de lucht opnieuw. Nog heeft hij niet besloten wat te doen.
De tuin ziet er verwaarloosd uit, het gras is lang en woekert tussen de rozen. Geen zin in onderhoud, nu niet. Al maanden niet. Ondanks het gemopper van Claire. Normaal gesproken houdt hij de tuin wel bij. Toegegeven, op zijn eigen, wat slordige manier, maar desalniettemin is de tuin zijn domein. Claire is het al jaren een doorn in het oog dat hij de boompjes die in het grasveld opduiken, laat staan. Hun tuin en het bos dat erachter ligt, grijpen zo in elkaar. Het is een geleidelijke overgang, heeft hij haar uitgelegd. Geleidelijke overgangen zinnen Claire niet.
Alles moet gaan zoals zij wil.
Bob is gaan zitten op de onderste tree van de veranda en laat zijn rechter onderarm op de knie rusten. De bordercollie snuffelt aan de hand en loopt dan naar het hek, zijn vacht raakt het gras.
‘Even geduld. We gaan zo.’
Als dat nog kan dan.
De sfeer in huis heeft hem naar buiten gejaagd. Zijn zus met haar eindeloze verwijten, stond in de keuken, met haar rug naar hem toe. Hij was teveel.
Moeder ligt boven in bed. Vandaag leek het of haar huid doorschijnend geworden was. Haar handen lagen moedeloos naast haar lichaam, de dunne gevlekte vingers losjes tegen elkaar aan. Parelmoer, daar moest Bob aan denken.
Hoelang zou ze nog hebben?
Achter zich hoort hij de deur piepen als Claire naar buiten stapt. Haar ademhaling raspt. Gehaast staat Bob op en loopt naar Shake toe, de hond springt hem tegemoet.
‘Bob!’
Haar stemt is als een ruk van een onzichtbare hondenriem. Zijn ogen draaien weg en gaan zoekend naar het bos waar ze als kind speelden. Er was een boomhut, daar zaten ze vaak samen. Bob was negen, Claire elf. Ze speelden een gaaf gezin, één waar de vader niet weg was. Haar poppen waren hun kinderen. Vanaf nu staan we er alleen voor, had ze tegen hem gezegd. We moeten het samen redden. Is ze dat ooit gelukt?
‘Zou je niet wat aan de tuin doen?’ zegt Claire met bitse stem.
‘Dit is niet het moment om over tuinzaken te beginnen,’ antwoordt Bob. ‘Ik kom net uit haar slaapkamer.’
‘Daar was ik bij! Jij, met je vieze schoenen.’
Haar mond is een scherpe streep geworden.
‘Mens, stop toch een keer.’
Zijn ogen zijn naar de grond gericht. Hij wil weerstand bieden, tegen haar ingaan, maar weet dat het hem niet lukt om krachtig te zijn. Hij weet hoe moedeloos hij overkomt.
‘Ze heeft de moed opgegeven. Ik zag het aan haar,’ herneemt Bob.
‘Dat niet alleen, ze zei het ook letterlijk, net nadat jij weg was. Het leek of ze je wilde beschermen.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Dat ze het jou niet wilde zeggen. Omdat ze bang is dat jij er niet tegen kan. Ze wilden je sparen.’
‘Dat kan ik van jou niet zeggen.’
‘Je bent een volwassen vent, zeg. Geen kleuter. Al woon je nog steeds thuis.’
‘Jij toch zeker ook.’
‘Tijdelijk. En bovendien: ik zorg voor haar.’
‘Wat ik doe telt niet, bedoel je.’
Geen reactie.
Bob ziet een helder beeld van moeder, krom en breekbaar als ze is, met mummelwoorden op haar lippen. Haar handen vertellen hoe het met haar gaat. De vingers zijn dun geworden, de nagels vaal. Als een dooie krab.
‘Ik weet niet hoe het verder moet,’ zegt Bob.
Shake komt naderbij maar zorgt ervoor zover mogelijk bij Claire uit de buurt te blijven. Bob steekt zijn hand uit, aait hem onder zijn kop en over zijn hals.
‘Lukt niet, Shake. Het onweer trekt niet weg.’
Bob verwacht dat Claire zal zeggen ‘Mooi dat je blijft.’ Maar ze houdt zich stil.
II
Een dag later is moeder overeind gekomen, ze staart naar het raam en mompelt.
‘Wat zeg je?’ Bob buigt zich naar voren.
‘De tuin,’ hijgt ze.
Hoelang al ligt ze hier in de kussens? De dagen hebben zich aaneengeregen. Zeker zes maanden, vanaf de vroege lente. Alleen maar liggen. Claire bracht eten, waste haar, zette het raam open voor frisse lucht, verschoonde de lakens.
Bob zat op de veranda, wandelde met Shakespeare, at met Claire – ieder aan een kant van de tafel, de aandacht bij het bord. Bob kwam soms dagen niet in de kamer van moeder. Hij durfde niet.
‘De tuin, zien,’ mompelt moeder en duwt haar benen onder het laken vandaan. Bob kan net voorkomen dat ze voorover slaat. Haar dunne lichaam hangt tegen hem aan, hij voelt hoe ze wegzakt. Hij slaat een arm om haar heen, haar hoofd rust tegen zijn schouder. Het kost hem weinig moeite haar overeind te houden.
Claire komt aangesneld.
‘Blijf nou liggen.’
Een warme wind komt door het openstaande raam naar binnen. De vitrages wiegen heen en weer.
‘Doe voorzichtig,’ zegt Claire.
Met zijn vrije hand op het bed zet Bob zich af. Moeder hangt in zijn arm. Voetje voor voetje schuiven ze naar het open raam.
Ze zijn er.
‘Mooi.’ Ze hijgt. Met moeite komt er nog wat. ‘Dat lange gras.’
De hond rent net door de tuin.
‘Shakespeare,’ fluistert ze.
Bob laat moeder omdraaien. Op dezelfde manier als heen, schuifelen ze terug naar het bed. Daar laat hij haar zakken en legt haar terug in de kussens.
‘Ze is helemaal uitgeput,’ zegt Claire.
Bob loopt de kamer uit, de trap af. In de keuken trekt hij een stoel van tafel en gaat zitten, benen uit elkaar. De hond komt door de openstaande deur naar binnen, komt voor hem staan en duwt zijn snuit in Bobs kruis.
De afgelopen maanden dat moeder in bed lag, hebben Bob en Claire als altijd tegenover elkaar gezeten, de stoel bij het aanrecht leeg. Ze wisselden alleen nog maar stilte uit tijdens het eten.
Shakespeare legt nu zijn kop op het bovenbeen van Bob.
‘Was dat nou nodig?’ Hij schrikt van de stem van Claire, geruisloos is ze achter hem komen staan.
‘Ze wilde de tuin zien.’
‘Het is te vermoeiend.’
‘Ik ben blij dat ze Shake zag.’
Claire komt bij hem aan tafel zitten. Hun blikken staan haaks op elkaar, hij kijkt naar de voorraadkast, zij naar de deur. Claire zit onbewogen, er is iets verslagens in haar houding. Nooit eerder is hem dat opgevallen.
‘Ze wil niet eten.’ Haar stem is, net als haar lichaam, krachteloos geworden.
‘Je doet je best,’ zegt Bob.
De zachtheid in deze woorden verbaast hemzelf. Voorzichtig legt hij een hand op haar onderarm. Hij voelt dat ze verstijft. Haar reflex is zwak maar ze trekt de arm terug.
‘Ik moet haar thee brengen, ze moet toch drinken met dit warme weer,’ zegt Claire.
Zijn hand is blijven liggen, vlak naast onderarm. Dan staat Claire op, schenkt een kop thee in, doet er veel suiker en wat melk in en gaat de keuken uit, de trap op.
‘We gaan wandelen,’ zegt hij tegen de hond.
Net als hij de deur uitgaat hoort hij de luide stem van zijn zus: ‘Bob, kom snel.’
III
Een uur later, Bob zit op de trap van de veranda, Claire ernaast leunt ruggelings tegen de muur van het huis. Bob laat zijn hoofd in zijn handen rusten.
Nu geen dreigend onweer, slechts warmte.
De hond staat weer bij het hek.
‘Ik ga nu echt met Shake weg. We zijn er dagen niet op uit geweest.’ Bob ritst zijn jack dicht en maakt aanstalten om op te staan.
‘Shakespeare heet ie,’ zegt Claire met korzelige stem.
‘Ik hou nou eenmaal van korte namen.’
‘Kun je niet blijven. We moeten zoveel regelen.’
Bob schuift heen en weer op het hout. Brengt zijn handen naast zich en staat dan toch op. Hij loopt het huis binnen en is even later terug met de hondenriem.
‘Ik wil weg, wandelen, lopen. Nadenken.’
‘Ik kan toch niet alles alleen doen?’
Klonk ze eerst boos, nu is het eerder wanhoop wat hij hoort.
‘Alles? Je belt de dokter, een begrafenisondernemer, weet ik veel. Die regelen dat voor je.’
Zelfs van deze afstand hoort hij de snelle ademhaling van zijn zus. Haar ogen zijn vochtig. Haar mond gaat open, de lippen vormen woorden. Er komt geen geluid.
Zo kan hij haar niet alleen laten, hij moet iets doen dat teder is.
‘Al die jaren haar verzorgd…’ zegt hij.
‘We kunnen nu niet alles uit onze handen laten vallen. Ons leven gaat verder,’ zegt ze.
‘Óns leven wel.’
Er komt een barst in haar pantser. Ze schokschoudert, brengt een hand naar haar gezicht. Ze laat iets horen dat klinkt als een snik en laat haar schouders zakken. ‘Hoe moet het nu verder? Jij gaat er altijd vandoor om een beetje parmantig over het leven na te denken.’ Haar stem wordt luider. ‘Je sluipt weg en laat mij achter.’
Bob weet dat er een stuwmeer van woorden, zinnen, grieven en aanklachten in haar hoofd zit. Dat ze vol zit met verwijten. Maar de dam breekt niet. Geen stortvloed van verdriet. Hij staat op, is zijn aarzeling kwijt.
Zelf heeft hij ook een stuwmeer van woorden en zinnen. Er is daarin zoveel om de afstand tussen hen te verkleinen. Zeggen dat ze het altijd samen gerooid hebben, vanaf het moment dat vader verdween. Dat hen dat nu ook zal lukken. Dat Claire het goed gedaan heeft, de jaren dat moeder ziek was. Maar hij beseft dat hij het nooit zal zeggen, want hij is zuinig met woorden, of eigenlijk is het niet dat hij zuinig is, het is meer dat de woorden er wel zijn, maar niet gezegd kunnen worden. Ook zijn dam is te stevig.
Je mist haar ook, zou hij kunnen zeggen. Zij zou dan knikken. Misschien zouden ze zelf over herinneringen kunnen praten. Maar wat doe je als praten een uitwisseling van feiten geworden is?
Shakespeare komt aanlopen en voor het eerst ontwijkt hij Claire niet, hij gaat tussen hen in staan, met zijn kop kan hij van hen allebei een been aanraken. Een poes zou kopjes geven.
Bob legt een hand op de arm van Claire, de hond heft de kop. Dan laat Bob los en loopt naar de verandatrap en gaat de tuin in.
‘Shakespeare. Kom, we gaan wandelen.’
Johan Bordewijk is natuurkundige. Hij heeft jarenlang gewerkt als projectmanager in de IT. Sinds een paar jaar richt hij zich volledig op de boeken, als schrijver en redacteur. In 2012 verscheen zijn eerste roman Morgen vlieg ik terug (De Brouwerij), gevolgd door de verhalenbundel Zwerfvuil (De Brouwerij, 2013). Ook heeft hij verhalen gepubliceerd in verschillende literaire tijdschriften. Tijdens een schrijfweek in Zuid-Frankrijk, waaraan hij deelnam als coach, ontstond het idee van een verhalencyclus waarvan deze de eerste is. Dit verhaal is een primeur. Johan Bordewijk is een achterneef van de beroemde Ferdinand Bordewijk (auteur van onder andere Bint, Karakter, Noorderlicht en Bloesemtak).
1 Reactie op “Shakespeare wil wandelen”
Door Cees Zuiderwijk op 19 jan, 2016
mooi stukje! leuk om te lezen.
Groet Cees