De wraak van de segrijnslak
21 aug, 2014 Onderdeel van prosesColumn door Jan De Meyer
Alles is zorgvuldig voorbereid. Het moet een middag met licht oulipiaanse trekjes worden, een wandeling van een paar uren, gecombineerd met een paar zelfopgelegde contraintes, een oefening die misschien iets literair waardevols zal opleveren.
In Frankrijk het beroep van literair vertaler uitoefenen heeft bepaalde voordelen. Je hebt een eigen pensioenfonds (toegegeven, alleen doorgewinterde optimisten, die ervan uitgaan dat ze ooit de pensioengerechtigde leeftijd zullen bereiken, worden hier blij van) en door de overheid word je erkend als kunstenaar (van de niet-plastische variant). Het beroep van literair vertaler uitoefenen heeft echter ook z’n nadelen, waar je ook woont. Vijftig of meer uren per week op je derrière achter de mac en tussen de boeken, dat kan niet gezond zijn. Regelmatig een wandeling is dus pure noodzaak, voor wie niet wil dat obesitas, rugklachten en hoge bloeddruk het dagelijks leven gaan domineren.
Zoals gezegd geef ik mijn wandelingen graag een oulipiaans tintje. In dit geval zou de centrale contrainte ‘van x naar x + VKCG’ kunnen heten (ja, beste lezer, ik besef hoe nerderig dat klinkt. Ieder z’n afwijking, okay?) Wie in de Morvan woont, weet dat talrijke plaatsnamen hier eindigen op een x, zoals Glux, Chastellux, Vignerux, Moux, Joux, Ouroux, Gouloux, Saint-Prix, Goix en ga zo maar door. Zou dat kunnen wijzen op invloeden van de Keltische taal van Asterix en Obelix? We zijn hier tenslotte vlak bij Bibracte, centrum van het ooit machtige Gallische volk der Haedui. Vandaar leek het mij wel aardig wandelingen te maken tussen plaatsen waarvan de naam eindigt op x, autochtonen te bevragen naar de oorsprong van de betrokken plaatsnamen, aantekeningen te maken als voorbereiding op verdere literaire (door andere contraintes bevruchte) verwerking van de beleefde avonturen, en ook nog eens een pauze in te lassen voor de Vertaling van een Klassiek Chinees Gedicht. Het is me nooit gelukt om, zoals Wilt Idema dat doet, Chinese poëzie te vertalen op de fiets. Wandelend heb ik een grotere kans op succes. Het tochtje – heen en terug zo’n zeven kilometer – zal van Moux naar Goix gaan, en de titel van het te vertalen gedicht dat ik meeneem luidt ‘Mijn zoontje speelt met ijs’, door Yang Wanli (1127-1206).
Op Google Maps heb ik gezien dat ongeveer de helft van de wandeling door bos loopt, naast een beekje met een mooie naam, de Chazelle. Dat bevalt me erg, want ik verkies altijd de schaduw boven de brandende zon, en er zijn weinig dingen waar ik meer van geniet dan de nabijheid van levend water. Mijn rugzakje is er klaar voor: flesje mineraalwater, dictafoon, fototoestel, notitieboekje, potlood, en het origineel van mijn Chinees gedicht, dat ik heb overgepend op een blad papier, met voldoende ruimte voor de vertaling.
Maar dat is voor straks, na de lunch, want eerst wil ik nog even slakken gaan rapen. Gisteren heeft het geregend, gelukkig maar, want gedurende de eerste jaarhelft heeft het oosten van Frankrijk relatief weinig hemelwater mogen ontvangen. Vanmorgen is het lekker warm, net niet zwoel. Bij een dergelijke temperatuur en vochtigheidsgraad zullen er vast heel wat segrijnslakken te vinden zijn. Geïnspireerd door het voorbeeld van Andrew, een Engelse vriend die in Cussy-en-Morvan woont, wil ik deze zomer voor de eerste keer mijn eigen escargots bereiden. (Buurman Raymond vindt het maar een dwaas idee: veel te veel werk!) In de tuin en langs de weg naar het dorp wemelt het van de naaktslakken – oranje en donkerbruine vooral; grijs en bruin gevlekte tijgerslakken zijn een stuk zeldzamer – maar ook aan helix aspersa is er geen tekort. Ik heb er de afgelopen dagen al een honderdtal verzameld; ze wachten in bakken gevuld met stenen en aarde, en krijgen elke dag een nieuwe, royale portie bladeren van de paardenbloem. Nog een paar dagen, en dan begint de reiniging. Dan gaan de segrijnslakken in een bak zonder stenen, zonder aarde en zonder voedsel, en ledigen hun darmen. Segrijnslakken zijn in staat enorm lange drollen te produceren, langer dan hun eigen lichaam. Ik schiet telkens in de lach wanneer ik me mensen voorstel, op een blaadje groen kauwend en twee à drie meter lange, zwarte, buisvormige keutels achter zich aan slepend.
Ik hoop van harte dat de boeddhisten het bij het verkeerde eind hebben, tenminste wat karma en reïncarnatie betreft, want over een paar dagen word ik een massamoordenaar. Al die lieve slakken gaan dan een grote pot met kokend water in, worden uit hun schelp gepeuterd en van overtollige delen ontdaan, waarna ze vergezeld van een mengeling van boter, knoflook, peterselie, peper en zout, maar dus wel zo dood als een pier, terug hun huisje in gaan. Wie weet wat dat zal betekenen wanneer er voor me een eventuele volgende existentie wordt bepaald? Ik durf er nauwelijks aan te denken.
Met in mijn linkerhand een emmer met daarin een hoopje paardenbloembladeren (waar ik vandaan kom heet dat overigens ‘pissebedsla’, een mooi woord waar je vergeefs naar zult googelen) steek ik de straat over en daal het steile, rotsige pad af naar de Canche. De ontwortelde boom die afgelopen winter dwars over het pad was gaan liggen, is in stukken gezaagd. Een deel van het groen aan beide kanten is gemaaid, zodat de slakken makkelijk op te sporen zijn. De vangst overtreft mijn stoutste verwachtingen. Na nauwelijks tien minuten heb ik al meer dan zestig segrijnslakken opgeraapt – ik tel alleen de grote, volwassen exemplaren die in mijn emmer belanden. En dan, terwijl ik me voor de achtenzestigste maal vooroverbuig, gaat het KRAK! in mijn rug.
Terwijl de pijn begint uit te stralen naar mijn knieën, en ik, allesbehalve trotse bezitter van nog maar eens achtenzestig slakken én een lumbago, mijn overgewicht terug naar huis toe sleep over het steile, rotsige pad in de vallei van de Canche, maak ik mentaal een kruis over de geplande middagwandeling. Helix aspersa heeft, voorlopig althans, gezegevierd. Een handvol uren later, wanneer paracetamol en codeïne de pijn enigszins beginnen te camoufleren, zet ik me aan de vertaling van het klassiek Chinese gedicht. Het wordt een onderdeel van een omvangrijke bloemlezing, getiteld Chinese levenskunst in 365 gedichten. Eén fragmentje Chinese wijsheid en poëtische schoonheid voor elke dag van het jaar. Het is een project waar ik erg enthousiast over ben, maar waar geen enkele Nederlandse of Vlaamse uitgeverij in geïnteresseerd is. Iets postuums misschien?
Yang Wanli
MIJN ZOONTJE SPEELT MET IJS
Uit het metalen bekken haalt mijn zoontje
het ochtendlijke ijs,
hij steekt er een gekleurde zijdedraad door
en heeft nu een zilveren gong.
Hij slaat: een muzieksteen van jade
die tot in ’t bos weerklinkt,
en dan plotseling het geluid van glas
verbrijzeld op de grond.
Jan De Meyer is sinoloog. Hij heeft Chinese taal, letterkunde en geschiedenis gedoceerd aan de universiteit van Leiden. Hij is vertaler van Chinese literatuur. Hij woont in de Morvan