1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

De man uit het bos

29 nov, 2022 Onderdeel van paysages

Column door Caspar Visser ‘t Hooft

Op doorreis naar het Zuiden stop ik in een stadje in het departement van de Loiret. Ik heb honger, ik wil iets eten. Op een plein parkeer ik de auto. Ik kijk om me heen, het dichtst bijzijnde restaurant is een Chinees. Omdat ik mijn hond in de auto laat, en ik de auto in de gaten wil houden, stap ik dat lokaal binnen en neem er plaats aan het raam. Van hieruit kan ik de auto zien, en ook de kop van Sam die boven de leuning van de achterbank uitsteekt. Tja, zodra je hebt geleerd je in restaurants wat beter te gedragen – later misschien, wanneer je wat ouder bent – mag je mee naar binnen. Niet dat Sam nu zoveel mensen, binnen, tot last zou kunnen zijn, want het zijn er maar een handjevol. Zachtjes smoezelen ze, op een achtergrond van zoetelijk getingel uit een geluidsbox. Op de toog, naast een glanzende boeddha, prijkt een plastic kerstboom met kleurenlichtjes die elkaar knipperend achtervolgen. Om nu te zeggen dat het zo gezellig is, binnen – nee, maar altijd beter dan buiten, waar voorbij en rondom het plein mist sluiert.

Rijst, garnalen, nems, een flesje bier – ‘t is op. Ik ben de laatste in het lokaal, ik wacht op de koffie. Achter het klapdeurtje dat naar de keuken leidt hoor ik stemmen. Het getingel maakt plotseling plaats voor loeiharde techno. Een paar seconden lang, daarna komt het broze getingel weer boven borrelen. Blijkbaar was er iets misgegaan met de CD-speler… Een koude tocht wrijft me in mijn gezicht, een man stapt het lokaal binnen. Hij is vergezeld van een grote, slanke hond. Met een luide, rauwe stem roept hij gedag. Uit de keuken komt een van de serveerders toesnellen, met een glimlach die onderdanig overkomt, maar die niets anders is dan aziatisch. De man van buiten bestelt een kopje koffie. Hij blijft staan bij de toog. Een kort gebaar met zijn hand, en de hond stelt zich naast hem op, geeft geen kik, en kijkt omhoog. Ja, hij heeft iets ruigs, die kerel, in zijn legergroene jekker en broek, zijn ruwwollen trui, met zijn ongekamde haar dat sliertig ziet van het vocht. Met hem zijn de uitgestrekte bossen binnengedrongen die het stadje van alle kanten omringen. Een van de grootste bosmassieven van heel Frankrijk: het forêt d’Orléans. Een jager? Of eerder een stroper? Een boswachter? Als struikrovers nog bestonden, dan zouden die er misschien hebben uitgezien zoals hij. Hij schijnt ergens op te wachten, niet alleen op zijn koffie. Weer wordt het getingel door harde techno onderbroken. Ook zie ik de man in zijn jekker grijpen. Hij pakt een mobiel tevoorschijn die hij aan zijn oor houdt. Hij had op een telefoontje gewacht. Ik hoor niet wat hij zegt, ook niet wanneer het geluid op zachter wordt gezet. Er is iets met de tingelmuziek – ze laten het daarom maar bij die techno (of wat dan ook). Vanuit de keuken komt de serveerder tevoorschijn. Op een plateau twee kopjes koffie.

“… mon ami…”

“… oui, tu es un vrai ami…”

“… mon ami…”

Het is het enige woord dat ik duidelijk versta: ‘ami’. Warm en nobel klinkt het, gedragen door die rauwe rokersstem. ‘Ami’ – een eeuwenoud woord, een woord voor in een Middeleeuws handschrift, omringd door sierlijk verguldsel, niets te maken met het futiele ‘copain’ van de ego-jeugd die Fançoise Sagan destijds in haar flutboekjes in het halve leven riep. ‘Ami’ – dat zegt een edelman tegen een schildknaap die de ridderslag ontvangt, dat zegt een in het nauw gedreven rover tegen zijn compaan die hem te hulp schiet, dat zegt de Heer Christus tegen zijn volgelingen. Met een luide tik zet de man uit het bos (zo noem ik hem voortaan) zijn kopje op het schoteltje. Zijn mobiel schuift hij weer in de binnenzak van zijn jekker, en op de voet gevolgd door zijn hond verlaat hij het lokaal. Koude tocht. Ruik ik natte, rottende bladeren? Ik zie hem niet het plein oversteken. Hij is blijkbaar meteen om de hoek verdwenen. Wel zie ik in mijn auto Sam tegen de ruit opspringen. Ik hoor hem gedempt keffen. Tegen die andere hond – denk ik. Die goed gedresseerde hond…

Dat was het. Dat was alles. En ik bleef er maar aan denken, toen ik weer op de weg – de lange kaarsrechte weg – voortschommelde. Over hele afstanden stonden de hoge stammen strak in het gelid, links en rechts van de weg. Elders was het op de plaats rust en mochten ze vrij rondlopen. De groepjes vormden donkere coulissen boven licht glooiende velden en weilanden. Soms losten ze zich dan op in de alom aanwezige grijzigheid. Wie was die man uit het bos? Waarom had dat ‘ami’ zo’n indruk gemaakt? Waarom had ik aan gevaar gedacht, aan avontuur, aan geheimhouding en complot, aan trouw die op de proef wordt gesteld, aan van alles wat door de geest van onze tijd wordt uitgewist? De mist trok op. Naaktheid, nuchterheid kwamen ervoor in de plaats. In die mist, achter me, had ik iets achtergelaten…

Reageer