Op zoek naar Emilie Bel’oeuvre
31 aug, 2020 Onderdeel van prosesColumn door Ate de Reede
À la mémoire de Melle Emilie Belleuvre * 17-01-1892 – † 9-11-1929 stond nauwelijks nog leesbaar in de zerk gebeiteld. Ik wist het meteen, mijn eerste roman gaat over haar. Waarom ik veertien jaar later weer naar haar toe ging en pas na zeventien jaar mijn debuut schreef, zal ik hierna vertellen. Waardoor ik Emilie vond en welke invloed zij had op de levens van anderen? Welk te lang verborgen gebleven geheim pas in 1983 werd ontsluierd? Dat is empathisch vastgelegd in de roman “Emilie Bel’œuvre – de levende en de dode – “
Eenentwintig was ik toen ik met net achttien maanden Koninklijke Luchtmacht achter de rug van mijn weinige spaargeld een tweedehands motor had gekocht en met een tentje achterop voor het eerst Frankrijk binnenreed. Ergens, in het noorden nog, werd ik – op een heuveltop knappend stokbrood met Camembert kauwend – geraakt door het uitzicht over het zonovergoten goudgeel golvende graan. Het was liefde op het eerste gezicht die nooit meer is overgegaan…
Op die tocht kwam ik via bochtige binnenweggetjes in dromerige dorpjes langs veelal wat verborgen liggende volledig verlaten of soms zelfs verloren lijkende begraafplaatsjes, waar ik elke keer weer van mezelf moest stoppen en afstappen om in de slechts door vogelgefluit opgefleurde doodse stilte langs de vaak vervallen graftombes te flaneren en te fantaseren over welke levens er schuilgaan achter al die door de tijd haast onleesbaar geworden namen op de schot en scheefgezakte zerken. Jaarlijks keerde ik terug, ontdekte elke hoek en uithoek van Frankrijk, tot ik naar de Provence emigreerde, waar ik uiteindelijk besloot alsnog gevolg te geven aan het beroepskeuzeadvies dat ik op mijn dertiende jaar al had gekregen. “Ate is niets typisch!” luidde de testuitslag. “Hij moet alles kunnen, zowel alfa als bèta. Gezien zijn redactionele vaardigheid adviseren wij een leven als schrijvend journalist aan te gaan,” zeiden de deskundigen. Het ging echter totaal anders.
Na in een werkzaam leven vol cijfers mijn schrijfvaardigheid in zakelijke teksten te hebben uitgebuit vond ik het op mijn 58ste wel mooi geweest. Het was tijd om de constante lokroep van Marianne te volgen en op mijn boerderij, dertig kilometer van Apt in de Lubéron, op mijn lauweren te gaan rusten. Maar ja, een boerderij uit ±1670 au milieu de nulle part, waarvan de duizend vierkante meters woonruimte vijfendertig jaar onder instortende dakdelen uitsluitend bewoond waren geweest door dieren, bleek dat rusten op die lauweren helemaal niet toe te staan. Zodoende duurde het – na verkoop van de boerderij en een verhuizing naar Fayence in de Var (83) – nog acht jaar, voordat ik eindelijk de rust vond om die roman te gaan schrijven, waartoe ik zeventien jaar eerder al had besloten.
In 2009 verliet ik daartoe voor enige tijd mijn gerenoveerde huis in Fayence en betrok 1000 kilometers noordwestelijk een hotelkamer in een wat grotere plaats, waar ik rustig kon schrijven en van waaruit ik eenvoudig voor de derde keer dat dorpje kon bezoeken, waar ik in 1992 op dat begraafplaatsje mijmerend had stilgestaan bij een graf dat eruitzag als een verwaarloosde telefooncel en op de zerk de gebeitelde, nog net leesbare, tekst las:
À la mémoire de
Melle Emilie Belleuvre
* 17-01-1892 – † 9-11-1929
Regrettée de sa Famille
Priez Dieu pour elle
Getroffen door de achternaam vroeg ik me honderd jaar na haar geboorte af wie deze zo jonggestorven dame was geweest en waarom niemand meer naar haar omkeek, terwijl ze toch betreurd werd en we voor haar moesten bidden. Het was daar dus dat ik besloot dat – als ik ooit de innerlijke rust zou vinden om te gaan schrijven – mijn eerste roman over haar moest gaan, maar dan als Emilie Bel’œuvre. Petrarca had zijn onbereikbare Laura en Dante zijn Beatrice, dus waarom zou ik dan niet mijn Emilie kunnen hebben, dacht ik, zonder mezelf op welke wijze dan ook met deze giganten ook maar te willen of kunnen vereenzelvigen of vergelijken.
Je zou verwachten dat je tijdens een werkzaam leven, het verbouwen en verkopen van een boerderij en een verhuizing naar weer une maison à rénover – zo’n vaag schrijfidee ergens bij een graf wel zult vergeten. Niets was minder waar. Wat ik ook deed, ik kreeg die Emilie in al die jaren maar niet uit mijn gedachten. In 2006 keerde ik na veertien jaar bij haar terug. De verroeste telefooncel was verdwenen, maar het graf zelf was gelukkig niet geruimd, zoals veel graven daar omheen. Emilie lag er nog, alsof ze op me wachtte. Ik maakte foto’s en plaatste de meegebrachte bloemen in de zinken bak die samen met twee tinnen Jezussen als enige herinnering aan de opbouw in het zand op haar buik waren achtergebleven. “Iedereen zal wel opkijken,” dacht ik, “na achtenzeventig jaar ineens weer belangstelling voor Emilie.”
Terug thuis in de Var schreef ik een brief aan de Mairie van het dorpje met de vraag of er iets bekend was over deze vrouw. Na een jaar zonder antwoord herhaalde ik de vraag, maar nu bij het Roomse Dekenaat, waartoe het dorpje kerkelijk behoort. In januari 2008 ontving ik een brief in beverig handschrift, waarin een bejaarde pastoor me meldde na drie maanden zoeken in kerk- en gemeenteregisters niets te hebben gevonden. Uiteindelijk had hij de vraag vanaf de kansel aan zijn parochianen voorgelegd. Een vijfennegentigjarige vrouw was hem in de sacristie komen vertellen dat zij een halfzus van Emilie achtenzestig jaar geleden voor het laatst had gesproken, in juni 1940. Ook wist ze nog dat Emilie in een bejaardenoord had gewerkt in de plaats, waar het Dekenaat is gevestigd. In een tweede brief verzekerde de oude pastoor mij dat verder zoeken absoluut zinloos was, omdat er nergens nog niets over haar bekend was, ook niet op het gemeentehuis. Ennuh…. interviewen van de inmiddels zevenennegentigjarige parochiane, die net weduwe was geworden, leek hem niet zo’n goed plan.
Zo liep mijn zoektocht letterlijk dood. Voor ik in dat hotel aan het schrijven van mijn debuutroman kon beginnen, moest ik het leven van Emilie Bel’œuvre eerst zelf nog verzinnen rondom de enkele feiten die ik had. Ziehier een weergave van de inhoud:
De Haagse journaliste Sophie Keuning vindt na haar scheiding in Frankrijk troost bij het graf van ene Emilie Bel’œuvre en gaat op zoek naar wie deze vrouw is geweest. Robert Guynot, de pastoor van het Franse dorpje Surmaleau, waar Emilie begraven ligt, vindt uiteindelijk een parochiane, Laurence Deloin, die een halfzus van Emilie, gekend heeft en haar voor het laatst sprak in juni 1944. Via diepgaande interviews met de pastoor en de parochiane die over heel oude documenten beschikt, weet Sophie het te korte leven van Emilie in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog boven tafel te krijgen. Gaandeweg worden daarbij ook de levens zichtbaar van de geïnterviewden zelf, die beiden ernstig getekend blijken te zijn door de Tweede Wereldoorlog. Hoewel Sophie tussen Den Haag en Surmaleau op en neer moet rijden om tegelijkertijd de gebeurtenissen rond de grote Vredesdemonstratie van 1983 in Den Haag voor een krant te kunnen verslaan, weet ze toch de invloed van Emilie op de levens van anderen en de ontsluiering van een te lang verborgen gebleven geheim empathisch vast te leggen in een roman genaamd:
Emilie Bel’œuvre – de levende en de dode
.
Ate de Reede woont in Westervoort. Zijn band met Frankrijk wordt in deze column beschreven. Hij is de auteur van Emilie Bel’oeuvre – de levende en de dode (Westervoort, 2020, Roman, Nur: 301, ISBN 978-94-6345-877-1). Voor meer informatie over de auteur: https://nl.linkedin.com/in/atedereede