Ze weten je te vinden
31 mrt, 2019 Onderdeel van prosesColumn door Peter Hagtingius
Ik ben zo’n laatste Neanderthaler die het leven fluitend doorstaat zonder de assistentie van een mobiele telefoon. Ik zie de charme van immer bereikbaarheid niet in. Ik prefereer ongestoord ouwehoeren op het café-terras van mijn Provençaals gehucht. Over die arrogante kwibus Macron natuurlijk, over de Hesjes die een bommetje leggen onder de gedateerde invulling van een volksvertegenwoordiging, over de trammelant van die groene eco’s die onze diesels te grazen willen nemen. Die nooit kaduuk gaan en in het kader van de kringloperij nog jaren mee kunnen. Rookpluimen? Wij roken ook en zitten dik in ons groen. Als je ons van de zomer tegenkomt op ons terras en je kunt ons verstaan, denk je vast: wat een rare mensen. Vakantie toch? En dan politiek? Ja, altijd. Tenzij onze rugbyclub Toulon weer eens verloren heeft. Twee jaar geleden nog Europees kampioen, nu degradatiekandidaat.
Wegens al lang geleden geëmigreerd weet ik het niet, al kijk ik af en toe NL-tv. Maar ik vrees dat het op het strand van Scheveningen eerder over de verstandelijk beknopte opinion-leaders Geer & Goor gaat dan over Rutte, ‘Brussel’, Baudet en bijbehorend. Nee, dan wij. Zie ons zitten op dat terras, in rosé-gedompeld debat. De politiek! En we zijn dus niet op vakantie. Nooit eigenlijk, waarom zouden we, we wonen hier. En nou ja, debat, maar het kan hard gaan. In mijn dorpje wint mevrouw Le Pen elke verkiezing. Met zo’n verdacht grote voorsprong dat je aan doping denkt. Niettemin word ik als immigré gewoon getolereerd. Al kost het me punten als ik opper dat ‘jullie boeren’ zwaar gesubsidieerd worden door dat ‘Brussel’ dat ze zo haten.
Via onze dieseltjes en het klimaat kwamen we een keer te spreken over de mistral. Het was al lente met volop zon, maar de nooit te arresteren topcrimineel mistral, de maffioos met zo’n blaasbalg van de firma Kalasjnikov, had weer eens zin in een potje narigheid & ellende. Toen ik hier pas woonde, hoorde ik wel verhalen over mensen die stapelgek worden van die terrorwind. Het leek me zwaar overdreven. Nu weet ik beter. Na drie, vier of soms zelfs vijf weken heerschappij wil je alleen nog maar terugschieten.
We moesten dus binnenzitten in het café. Niet zozeer met het oog op onze coiffure die nergens over gaat, ofschoon we wel degelijk een kapsalon hebben. Die in deeltijd gerund wordt door een madame uit het gehucht verderop voor wie de technologie van de schaar toch nog vrij hoog gegrepen is. Qua paarse kleurspoelingen voor de weduwen in het maison de retraite is ze een bejubelde haarartieste, minimaal Olympisch niveau. Maar dit terzijde.
Op het terras hebben we dus liever niet dat die mistral onze glazen van tafel kiepert. Of dat je getroffen wordt door een ongediplomeerde parasol die de prognose van Météo France gemist heeft. Mijn vriend Francis, de aannemer, is dat een keertje overkomen. Ik was er die dag toevallig niet bij. Zul je altijd zien, gebeurt er een keertje wat, mis je het nieuws van het jaar. Ze hadden hem gezwaailicht naar het hospitaal in de stad getransporteerd waar ik hem de volgende dag opzocht. Nog een heel gedoe om hem te spreken te krijgen. Nee, ik was geen familie of daaromtrent. Ik denk dat ik iets zei van ‘ami du bar’. Vermoedelijk zou ik bij de gendarmerie in mindere mate als louche zijn bekeken. ‘Reception’ stond er boven de balie van de dragonder die me amper te woord stond. In de categorie ‘vuil kijken’ leek ze me titelkandidaat. Ik trof Francis in een chaise roulante en hij had een verband om z’n kop. Z’n vertrouwde wielerpetje hadden ze ‘m afgepakt. Nooit geweten dat hij al zo kaal was. Hij vertelde dat de diagnose ‘commotion cérébrale’ was, hersenschudding. Het leek ons allebei onzin. We hadden toch helemaal geen hersens? Hoe kon je dan…? De volgende dag zat hij alweer pontificaal op z’n eigen stoel in het café, bébé-whisky binnen handbereik. Er zat verband onder zijn wielerpetje.
Tijdens een meer recente aanslag van de mistral ging de telefoon in het café. Die wordt rond apéro-tijd nooit opgenomen. Wegens bijna altijd feminiene zeurkousen die willen weten of hun man er is, dat de lunch al klaar staat. Er werd nog een keer gebeld, voor de zekerheid werd de hoorn van de haak genomen. Er werd geroepen: “Pierre, pour toi!” Heb je geen mobieltje, weten ze je toch te traceren.
De dochter van Francis aan de lijn. Vast op zoek naar haar vader, dacht ik meteen.
“Die is hier niet”, kon ik haar naar waarheid verzekeren. Wist ze, ze moest me op verzoek van Francis waarschuwen. Haar vader had thuis het apéro genuttigd. En was zich daarna ‘en pleine nature’ met z’n nieuwe verovering, zo’n quad, gaan uitsloven en ten val gekomen. Een botsing met een boom of zo, die niet opzij wilde. Als ultra-moderne ondernemer had hij natuurlijk wél een mobieltje en de pompiers gealarmeerd. Een paar uur later lag hij weer in het hospitaal. Dit keer ribben en z’n heup in de kreukels. Ik durfde pas op dag 3 op visite te gaan. Ook uit vrees voor de haaibaai die – zo bleek- nooit een snipperdag heeft als ik langskom. Het ging niet halleluja met ‘m. Hij lag gedetailleerd verpakt alsof hij door Amazone naar Siberië verzonden moest worden. Het duurde bijna een maand voor hij weer in het café was. Aannemer op krukken, in de steigers. Maar hij was er! We dronken wat en hij vertelde over zijn redding. Als hij geen mobieltje had gehad, tja, dan…
“Ik heb geen quad”, zei ik.
Hij had zijn telefoon trouwens niet bij zich. Hij wilde voorlopig niet gebeld worden, al helemaal niet door potentiële klandizie.
Peter Hagtingius woont in de Var. Hij was hoofdredacteur van Côte&Provence. Van hem verscheen in 2016, onder het pseudoniem Peter Hooft, de bundel Provençaalse praatjes (Uitgeverij Grenzenloos)