Ontwaken
1 feb, 2013 Onderdeel van prosesColumn door Caspar Visser ’t Hooft
De ijzige en tegelijk gortdroge Mistral is gaan liggen, het weer is opeens zacht, zoel. In de lucht waterige wolkjes. In de middag loopt het op tot vijftien graden, zegt Meteo-France wanneer ik Orange intoets. Ik kan het niet verifiëren, ik heb geen thermometer, maar het zou me niets verbazen. Ik doe geen jas aan wanneer ik de honden uitlaat in de tuin. Er zit iets van lente in de lucht, voor het eerst. En ik moet denken aan zeven jaar geleden. Waarom weet ik niet – was de winter zo streng geweest ? – maar ik verlangde dusdanig naar het voorjaar dat ik, erop vooruitlopend, in de novelle die ik toen schreef een stemming opriep die van dat vroege jaargetijde was doordrenkt. Al schrijvende beleefde ik een lente die in werkelijkheid nog aan de kant stond, met een dikke handdoek om, en die nog maar nauwelijk een teen in het koude water van de winter durfde te steken (laat mij een beetje aan de haal gaan met metaforen…). Af en toe keek ik even van mijn schrijftafel op, naar buiten, naar die andere tuin : het water in het vijvertje zag nog bruin van alle kale takken die het weerspiegelde. De novelle heet Ontwaken. Het komt voor in de gelijknamige verhalenbundel (Ontwaken, IJzer, 2009), die niet meer in de winkel te verkrijgen is, maar wel nog direct bij mijn uitgever (of anders via Boekenroute). Ontwaken is het verhaal waar mijn uitgever zich het meest enthousiast over toonde. Ziehier een fragment. Even ter verduidelijking, de hoofdpersoon, Gerard, doet in de bibliotheek van een herstellingsoord in Frankrijk een vondst die bij hem de herinnering oproept aan een wandeling die hij vaak maakte toen hij als tiener bij zijn grootouders op de Utrechtse heuvelrug logeerde.
In de bibliotheek van Les Glycines stond een van de grote ramen wijd open. Een zoele lucht drong behoedzaam, beschroomd haast, naar binnen, aanvankelijk misschien een beetje afgeschrikt door de bedompte sfeer die zwaar in het vertrek hing – sfeer van wekenlang opgesloten zitten. Mag ik binnen komen?… Gerard snoof de geur op van bloesems, en ook die van mest, en van bossen: zuurzoet rottend blad, naalden, ontluikend lover. Hij wist dat aan de overzijde van de Loire het immense bossenmassief van de Sologne begon. Blijkbaar stond de wind – een zachte zoenwind – zuidwest. De geluiden, buiten, schenen op de atmosfeer afgestemd. Ze vormden samen een soort vreedzaam kabbelen: af en toe een voorbijrijdende auto, het blaffen van een hond, een haan die kraait, een kindergil, een of andere machine in de verte, en overal getjilp van vogeltjes…
Gerard zat in een hoge stoel, aan beide kanten een kruk, met op zijn schoot, dichtgeslagen, een dik boek. Een speciale uitgave voor de een of andere boekenclub, voor oudere slechtziende mensen. Een glanzend kaft, grote letters. Toch was het niet de eerste de beste streekroman. Nee, een grote klassiek: Sans Famille (anders gezegd, in het Nederlands, Alleen op de wereld) van Hector Malot.
Al sinds een paar dagen mocht Gerard van de dokter door het gebouw rondwandelen, maar tot dusver had hij aan deze permissie geen gevolg gegeven. Hij had een vreemd soort behagen geschept in zijn bewegingloosheid. Deze morgen had hij echter aan een plotselinge opwelling toegegeven. De krant had hem verveeld, hij had willen uitzoeken of er in de bibliotheek recente tijdschriften te vinden waren. Doet er niet toe welke, gewoon wat je noemt leesvoer. En blijkt het Frans te moeilijk, dan zijn er altijd de foto’s. Tijdschriften! Wanneer was het voor het laatst dat hij een echt boek had gelezen? En toen had hij daar in de kast Alleen op de Wereld zien staan.
Ach ja, Alleen op de wereld.
…Om de plek te bereiken die Gerard in gedachten ‘klein Frankrijk’ noemde, moest je aan het uiteinde van het park langs een wei met sloten en zwart-witte koeien lopen. Gerard keek dan recht voor zich uit, zijn blik strak op de pluk donkere dennen gevestigd waarin, een eind weegs verder, het pad zich verloor. Hij wilde die koeien niet zien, want die vond hij te Hollands. Dat soort koeien hadden ook Vitalis en Remi en Dolce – en hoe heetten de andere hondjes ook alweer, en het aapje ? – tijdens hun omzwervingen niet gezien. Nee, net als zij trok Gerard door het immense Frankrijk – het Frankrijk van de bossen, de heuvels, de middeleeuwse stadjes, de kastelen en Romaanse abdijen. Voettochten vol ontberingen, waarbij je soms dagen achtereen geen levende ziel tegenkomt. Soms een hoge muur, die zich over honderden meters uitstrekt, waarachter zich, verscholen tussen de bomen, de een of andere geheimzinnige manoir laat raden. Wie wonen daar? Of ‘s nachts, ergens in de verte, één enkel lichtje.