Goten
15 jan, 2025 Onderdeel van paysagesColumn door Caspar Visser ‘t Hooft
In het zuidelijke gedeelte van het departement van de Dordogne heb je een gehucht dat ‘Le Got’ heet. Je rijdt erdoor heen wanneer je vanuit Fumel, over de D710 via Villefranche de Périgod naar Belvès en Siorac rijdt. Ik kwam er in de tijd dat ik vanuit Agen bezoekjes bracht aan een nicht van mij en haar partner die zich in de buurt van Sarlat hadden gevestigd. Ja, op het bordje langs de weg stond ‘Le Got’, en ik moest er dan telkens aan denken dat lang-lang geleden, in de vijfde eeuw, een flink deel van Frankrijk aan het gezag van de Visigoten was onderworpen. Het jaar 418 zag de stichting van het Visigoten-koninkrijk van Toulouse, dat in het Noorden tot de Loire doorliep. Niet dat de Visigoten – net als hun neven, de Oost-Goten, afkomstig uit Zuidoost-Europa – de oorspronkelijke bewoners van het bezette gebied verdrongen, laat staan vervingen. Ze bleven een kleine minderheid. Wat niet wegneemt dat hun koningen en edelen over het veroverde land heersten. Dit duurde tot het jaar 507 toen ze tijdens de slag bij Vouillé door de Franken-koning Clovis werden verslagen. De Visigoten trokken zich terug, via Narbonne de Pyreneeën over, naar het Spaanse schiereiland, waar ze beslag op legden. De afstammelingen van de koningen van Toulouse werden koning van Toledo, totdat ook zij, op hun beurt, voor een vreemde overmacht moesten wijken, die van de tot de Islam bekeerde Arabieren. Dat was in 720… Dat Le Got, op het bordje langs de weg – wees het op een oeroude nederzetting van Visigoten?
Cagots
Wat hun oorsprong is, daarover bestaan meerdere hypotheses. De hypothese die over het algemeen als het meest overtuigend wordt beschouwd, is de theorie die zegt dat ze van de Wisigothen afstammen. Ik heb het over een bevolkingsgroep die vanouds bij de rest van de Franse bevolking werd achtergesteld: de ‘cagots. Ze waren paria’s, ze werden als de pest gemeden, ze woonden in getto’s aan de rand van de bewoonde wereld. Om mensen voor hun komst te waarschuwen, droegen ze voor, op borsthoogte, ganzenpoten. Dan konden de mensen zich op tijd uit de voeten maken. Kortom, ze werden behandeld alsof ze melaatsen waren, ze werden er trouwens vaak mee vereenzelvigd. Ze waren vaak bleek van huid en blond. Deze bleekheid deed aan die van de lepralijders denken. Omdat ze gedwongen waren onder elkaar te trouwen, kwamen bij hen vaak verschijnselen van degeneratie voor. Ook daardoor was de band met melaatsheid gauw gelegd. De cagots waren vooral in het zuidwestelijke deel van Frankrijk te vinden. Dit, en de naam, en misschien de blonde haren, zouden erop hebben gewezen dat ze nazaten waren van Visigoten. Had hun aanwezigheid zich niet tot voornamelijk tot dat deel van het huidige Frankrijk beperkt? Het woord cagot zou afgeleid zijn van ‘canis got’, dat wil zeggen ‘hond Goth’ (in het Frans ‘chien de Goth’). Ja, want toen de Franken het land tot aan de Pyreneeën hadden ingenomen, kwamen de overgebleven Visigoten – de minderheid die niet naar Spanje was uitgeweken – in de verdrukking. Ze waren de grote verliezers, ze werden verguisd, gekleineerd. Ze werden verschoppelingen. Tot in het begin van de negentiende eeuw waren er in sommige afgelegen dalen van de Pyreneeën nog mensen die men met de vinger aanwees: een cagot! Ze waren de laatsten.
Godos
Merkwaardig wanneer je bedenkt dat het in Spanje juist als een hoogste eer werd beschouwd wanneer je je kon laten voorstaan op een Visigoten-afstamming. De leden van de Spaanse adel – de ‘grandes d’Espana’ – hebben zich altijd laten roemen om het ‘zuivere’ goten-bloed dat in hun aderen zou vloeien. En deze presumptie droegen ze over op de koloniale aristocratie in de Zuid-Amerikaanse bezittingen. In Honderd jaar eenzaamheid, de grote klassieker van Gabriel Garcia Marquez heeft een van hoofdpersonen het over de mensen van de Colombiaanse hoogvlakte. Hij noemt ze ‘godos’ – wat afgeleid is van het woord ‘goth’ – omdat ze zich superieur wanen boven de bewoners van de rest van Colombia. In Frankrijk werden de afstammelingen van de goten verguisd, in Spanje werden ze adel. Wat de cagots en de godos met elkaar gemeen hadden, was hun uitzonderingspositie. En uitzondering maakt, hoe dan ook, kwetsbaar…
Het wijwatervat
Het was op een zonnige dag in de maand maart dat ik de kathedraal van Oloron Ste Marie bezocht. Het was lauw buiten, in de tuinen van de stad bloeiden de eerste Camelia’s (in zuidoost Frankrijk kondigen de bloeiende Mimosa’s het voorjaar aan, in zuidwest Frankrijk zijn het de Camelia’s). De kathedraal combineert de plompheid van een romaanse kerk met de rankheid van de gotiek (en terzijde: de kwalificatie ‘gotisch’ voor een bepaalde kunstvorm was om te beginnen pejoratief – in de zin van barbaars overdadig…). Een geslaagde combinatie, die een indruk wekt van eenvoud en harmonie. Een rust voor het oog, buiten, en ook binnen. Terwijl ik door de ruimte rondwandel, loop ik langs een stenen uitstulping in de muur met daarop het reliëf van een konijn die door een hond wordt achtervolgd. Ik lees het bordje met uitleg. Het wijwatervat was uitsluitend bestemd voor de cagots. Ze hadden ook hun eigen in- en uitgang: een smal poortje. Alle contact met de overige kerkgangers moest worden vermeden. De indruk van rustige harmonie, die mij het aanzicht van de kathedraal in eerste instantie had verschaft, was weg.
Tja, discriminatie is van alle tijden. We hebben ervoor niet op het contact met Afrikanen en Indianen hoeven wachten.
Sorry, comments for this entry are closed at this time.