Bonjour Line
26 nov, 2024 Onderdeel van prosesColumn door Caspar Visser ’t Hooft
We woonden in Brussel. Mijn vader werkte bij de EEG. Net als andere kinderen met ouders die bij de Europese instanties waren verbonden zaten wij op de Europese school. Kleuterklas in een van de barakken beneden, bij Juffrouw Odé. Eerste en tweede klas in het ‘château’ – een statig neoclassicistisch gebouw – derde klas in een barak achter, vierde klas terug in het château… In die tijd bestond Europa alleen nog maar uit Benelux-burgers, Fransen, Duitsers en Italianen (was het daar overigens maar bij gebleven…). De leerlingen werden in overeenkomstige, door taal bepaalde groepen onderverdeeld. En deze groepen gingen niet met elkaar om. Duitsers waren moffen, Fransen waren stiekem en wat we van Italianen vonden, weet ik niet meer. Weinig goeds. Het was al heel wat dat in onze sectie Nederlanders en Vlamingen samen zaten zonder dat de enen voor kaaskoppen werden uitgemaakt en de anderen voor ‘Belgen’ – omdat voor Nederlanders de enkele benaming ‘Belg’ al genoeg zegt en een nieuw invectief daarom niet hoeft worden gevonden. Had het ermee te maken dat Brussel tweetalig is dat we, weliswaar van de Nederlandse sectie, al vanaf de vierde klas van de lagere school Franse les kregen? Ik zie ons daar nog zitten, in een onverwarmde barak achter het chateau, naast het grote speelplein. Het is winter, de kastanjebomen zijn kaal, de scherpe lucht van rottend blad dring tot in de klas door, de duisternis valt vroeg in. Ook binnen is het donker, dat moet omdat op het scherm, voorin de klas, dia’s worden vertoond. Plaatjes, handgetekend, die een Franse les begeleiden. Het programma heet Bonjour Line.
Thuis hadden wij geen televisie, misschien is dat de reden waarom ik zo gefascineerd was door die geprojecteerde plaatjes. Het ging om een doorlopend verhaal waarbij elk plaatje een nieuwe episode ervan in beeld bracht. En elke nieuwe episode bracht ook de nodige nieuwe Franse woorden en zinswendingen met zich mee. Plaatje van een tuin: Où est Carolus? Il est dans le jardin? Non, il n’est pas dans le jardin. Plaatje van een kamer : Où est Carolus? Il est dans la chambre? Non, il n’est pas dans la chambre. Waar is hij dan wel? Pierre en Sophie lopen door het dorp, ze vragen aan de boulanger, aan de épicier, aan de boucher: waar is Carolus? Ze lopen het dorp uit, ze zien vanuit de verte een woonwagen (une roulotte) naderen, met een paard bespannen. Ernaast loopt een slanke jonge man met om zijn hals een zakdoek. Ze vragen hem of hij soms Carolus heeft gezien. Hij zegt: ja, in een grote zwarte auto. Wil dat zeggen dat iemand Carolus heeft gestolen?! Pierre en Sophie halen hun oude grootvader over om samen met hen de hele omgeving af te zoeken. In zijn oude deux-chevaux. Ze raadplegen een kaart van Frankrijk, enzovoort…
Ik herinner me beelden van een wijd landschap met een dorpje in de diepte en een kasteel op een heuvel, van een donker bos met daarin een huis waarin één lichtje brandt, van een vogelverschrikker in een eenzaam veld met kraaien, van een hoge muur waar overheen een bloeiende klimplant golft, met in de muur een houten deurtje, op een kier… Wanneer ik door Frankrijk rondtoer hoop ik nog steeds ergens dat dorpje te vinden, met dat kasteel op de heuvel, dat donkere bos en dat huis met dat ene lichtje, dat veld met die vogelverschrikker. Nog steeds ben ik even nieuwsgierig naar wat hoge tuinmuren aan het zicht onttrekken, ik hoef het niet te weten, laat mij maar nieuwsgierig blijven. Frankrijk!
De afloop van het verhaal ben ik nooit te weten gekomen. Voor het einde van dat vierde schooljaar verhuisden wij naar Nederland. Daar kwam voor het eerst bij ons een televisie in huis. Toppop, STER, Peyton Place, Willem Duys, Mies Bouwman, Willeke Alberti, Sandra en Andres (‘Nanananananana – wat zal ik doen om nog vandaag van jou te zijn’)… Hadden ze het hondje Carolus ten slotte gevonden, daar in het verre, uitgestrekte, stille Frankrijk ?
Sorry, comments for this entry are closed at this time.