Twee ridders
15 okt, 2020 Onderdeel van paysagesColumn door Caspar Visser ‘t Hooft
Boven de nationale weg die de voet van de Pyreneeën volgt en de stadjes St Girons en St Gaudens met elkaar verbindt torent hoog een klein wit kasteeltje. Daar woont de oude Madame de L. Ik ken haar al langer dan dertig jaar. Mijn ouders hadden in 1988 via een Engelse verhuurmakelaar voor ons allemaal een huisje gehuurd in de Haute Garonne, het bleek een bijgebouw van het ‘château d’en haut’. We raakten met Madame de L, haar dochter Marie-Jeanne en haar zoon Yves bevriend. Ze vertelden ons grappige verhalen. Over de Engelse huurster, bijvoorbeeld, die nog voor de afloop van de huurtermijn hals over kop was vertrokken. Ze had het over spoken gehad, en hoewel ze de vriendelijkheid zelve is had Madame de L. haar sarcasme blijkbaar niet kunnen verbergen.
Que bello!
Het kasteeltje stamde uit de eerste helft van de negentiende eeuw: een wit gebouw met vier hoektorentjes en met grijze luiken – maar het was gebouwd op de grondvesten van een middeleeuwse burcht. Omdat het onderhoud van zo’n groot volume, en vooral het hoge puntdak, veel geld kostte, had Madame de L. de opbrengst van het verhuren van de twee bijgebouwen van het kasteel hard nodig. De Engelse verhuurmakelaar die ze in de arm had genomen zorgde voor ‘beschaafde’ huurders, voor het overgrote deel Engelsen, maar ook Nederlanders. Een paar jaar voor ons was de onlangs overleden zangeres Caroline Kaart bij Madame de L. een retraite van twee weken komen houden. Ze werd door haar impresario en haar poedel begeleid. Na aankomst was ze, gedrapeerd in een wijde sjaal en met haar poedel in haar arm, om het kasteel gelopen en had verrukt “Que bello! Que bello!” uitgeroepen. Ook herinner ik me een Engels parlementslid met zijn gezin. Dat was in de tijd na 1988 toen wij niet meer als huurders kwamen, maar als bevriende logés. Nu zou je verwachten dat bij zulke prominente gasten ook de grootste luxe past. Niets is minder waar. De twee huurhuizen waren weliswaar stijlvol-rustiek ingericht, maar het bleef allemaal nogal primitief. Mensen kwamen voor de prachtige omgeving, voor het zwembad op de heuvel met het adembenemende uitzicht, niet voor een klinisch, hightech badkamercomfort binnen. Op de kamer waar ik sliep ging een luik niet goed dicht. Bij het minste zuchtje wind uit de bergen, zat het te rammelen.
Spoken
Nu mochten die Engelse huurders over het algemeen nog zo beschaafd zijn, en vaak prettig in de omgang, je had er soms rare vogels bij. Een ‘reverend’ met zijn vrouw bijvoorbeeld. Hij had heel veel noten op zijn zang, en wanneer Marie-Jeanne de L. hem vriendelijk uitlegde dat hij om dingen vroeg die niet in het contract waren voorzien, deed hij hoog: “I’m a priest!” Ces Anglais! En dan was er de mevrouw die bang was voor spoken. Madame de L. nodigde graag haar huurders uit om bij haar een aperitiefje te komen drinken op het terras van het kasteel. Het gesprek kwam dan als vanzelf op de geschiedenis van het gebouw te verwijlen, waarbij Madame de L. dan de oude, middeleeuwse fundamenten ter sprake bracht. Ze vertelde dat ze in haar jeugd van iemand had gehoord dat zich onder het parket van de eetkamer een oud graf bevond met daarin twee ridders in volle wapenrusting. Bij de Engelse mevrouw bleef dit haken, ze had nog wat over die ridders doorgevraagd, maar Madame de L. had niet meer over hen weten te vertellen. Diezelfde nacht stak een flauwe wind op. De Engelse mevrouw sliep in de kamer met het loshangende luik. Het begon te klapperen. En toen was er opeens gesis. Vlakbij. Ssssssht. Ssssssht. De ridders! Ze deed die nacht geen oog meer dicht, de volgende dag was ze weg.
Tja…
Waar dat gesis vandaan was gekomen? Ach, dat waren torenuilen. In het Frans ‘effraies’. Die maken een sissend geluid. Ze kwamen soms in de boom zitten, vlak voor de kamer met het klapperende luik. Madame de L. had dit aan de Engelse mevrouw proberen uit te leggen. Ze had haar niet geloofd. Tja…
Jaren later, toen we eens bij onze vrienden van het ‘château d’en haut’ kwamen, lag de vloer van de eetkamer open. Er waren werklui bezig in het kasteel, om er van alles op te knappen, en Madame de L. had hen gevraagd ook eens een blik te werpen op wat er zich onder die vloer bevond. Het verhaal van de twee dode, geharnaste ridders had haar blijkbaar niet losgelaten.
“En?” vroegen we.
“Kom maar kijken.”
Een leeg gat, daaronder rots, c’est tout. En we dachten terug aan die Engelse mevrouw. Geen ridders, dus ook geen spoken van ridders.
“Bij ons in de Pyreneeën heb je geen spoken,” zei Madame de L., en daarmee was de kous af.
2 Reacties op “Twee ridders”
Door Nikolaas Brandjes op 15 okt, 2020
Wie de toer doet op kasteel De Haar wordt ergens in een slaapkamer ook getrakteerd op een verhaal dat daar een eeuwenoud spook aanwezig zou zijn. Wel vriendelijk van zo’n spook om honderden jaren lang rond een ruïne te blijven zweven teneinde zich ergens tussen 1892 en 1895 te vestigen in een slaapkamer van een spiksplinternieuw sprookjeskasteel. Toch waren er mensen die het geloofden. Ik heb ook eens iemand wijsgemaakt dat er in de zolderkamer waar hij per se wilde gaan slapen, lang geleden een arm boerenmeisje was vermoord. Het huis was nog geen vijf jaar oud. Na 20 minuten in die kamer gelegen te hebben, wilde hij toch in een andere kamer liggen. “Het is er koud.” Een spook is zo gemaakt, geen ridders of boerenwichten nodig.
Door Schrijver in Frankrijk op 16 okt, 2020
Spoken – bestaan ze of ‘maak’ je ze? Dat is nu juist het griezelige van het alleberste spookverhaal, ooit geschreven: The turn of the screw, van Henry James. Is het spook van de ontslagen knecht écht, of is het verzonnen door een perverse gouvernante die de kinderen van de kasteelheer terroriseert? Het is niet voor niets dat dit verhaal zich in Engeland afspeelt. Engelsen houden van spoken, in tegenstelling tot de Fransen (die daarom geen spoken hebben – misschien aleen in Bretagne).