Verlaten spoorbanen
27 sep, 2012 Onderdeel van paysagesColumn door Caspar Visser ’t Hooft
Wanneer je over de snelweg door Frankrijk reist, dan zie je Frankrijk niet op dezelfde manier als wanneer je gewone wegen neemt. Hetzelfde geldt voor het reizen met de trein of het varen over rivieren en kanalen. Het Frankrijk van de spoorbanen is een ander Frankrijk dan het Frankrijk dat je vanuit de boot aanschouwt. Heb je genoeg van een bepaald stuk Frankrijk omdat je het zo langzamerhand wel kent, pak dan gewoon een ander vervoersmiddel. Wat blijkt ? Je zicht op het betreffende stuk Frankrijk was maar zeer beperkt. Nu zie je opeens nieuwe dingen. Wanneer ik een verlaten spoorbaan tegenkom – en je hebt er veel in Frankrijk – dan denk ik altijd : jammer ! Dat is een manier van het land beleven minder. Anders gezegd, dat is een Frankrijk minder.
Oud bergbaantje
Je hebt mensen die wandeltochten maken over verlaten spoorbanen. Ik kan me zo goed voorstellen dat ze hier een liefhebberij van maken ! Toen mijn grootvader nog leefde, kwam ik geregeld bij hem logeren. Hij woonde in Genève. Zo af en toe ging ik er alleen op uit, lange wandelingen in de omgeving van de stad. Een vaste wandeling was de beklimming van de Salève, de berg die ten zuiden van Genève, vlak onder de grens met Frankrijk, verrijst. Onderaan de berg had je een steengroeve. Deze groeve had het onderste deel weggevreten van het traject van een oud bergtreintje dat van de vlakte beneden naar het dorpje Monnetier, gelegen op de kam van de berg, leidde. Een hoogteverschil van zo’n 700 meter. Om dit traject te bereiken moest ik eerst lijnrecht omhoog, over oud puin en dor gras, om vervolgens een paadje te nemen (waarvan het begin ook was weggegraven), dat door laag struikgewas naar het overgebleven deel van het traject leidde. Dit traject was een oplopende weg met steentjes, de rails waren weg. Het vormde een soort balkon in de loodrechte wand, en op een gegeven moment liep het door een lange, donkere tunnel. Dat was altijd even je hart vasthouden. Een beetje eng. En dan kwam je boven – en ging de wandeling verder, langs een klein nep-kasteeltje, door het dorp, verder omhoog door bossen, over weilanden, naar de standplaats van de téléphérique die was aangelegd lang nadat de funiculaire (het bergtreintje) was opgegeven. Ik zal niet het uitzicht beschrijven over Genève en het meer, aan de andere kant op de hoge bergen, de Môle, de Mont Blanc, de Aravis… Prachtig. Ik heb een briefkaart met daarop afgebeeld een oude poster uit 1900. Op de voorgrond staan keurig geklede mensen (onder ander een dame met een wijde hoed) uit te kijken op een vlakte van Genève die zich voor hun voeten uitspreidt. Rechts zie je de wand van de Salève met boven het kasteeltje van Monnetier. En in de wand de spoorbaan, met rails en al, de tunnel, en een treintje dat naar boven rijdt. Ach ja, nu verlaten…
Geheimzinnige toren
Je hebt trouwens ook spoorbanen die na een tijd verlaten te zijn geweest, weer in gebruik worden gesteld. Bij de lijn die Agen met Monsempron (bij Fumel) verbindt, is dat niet precies het geval. Over het spoor hebben – geloof ik – altijd treinen gereden, maar niet altijd treinen die bij alle stationnetjes onderweg stopten. Dat deden ze vroeger, daarna een lange tijd niet meer, en nu, sinds kort, weer wel. Toen ik in Agen woonde, heb ik een paar keer op en neer naar Monsempron gespoord (om het vocabulaire van iemand als Couperus te gebruiken). Gewoon voor het plezier, en om de omgeving eens op een andere manier mee te maken dan anders. Een gloednieuw TER-treintje, dat eruit zag als een TGV in het klein, wat telkens weer een grappig contrast vormde wanneer het treintje in het een of ander gehucht onderweg stopte – contrast met het stationnetje van dat oord, vervallen, met ingeslagen ramen, met een perron waarop het gras hoog tussen de tegels omhoog schiet. Ja, dit soort dingen vind ik grappig. Iets anders: voordat het treintje de grens tussen de departementen van de Lot-et-Garonne et de Dordogne overschreidt, rijdt het door een dicht bos met droge eiken. Opeens flitst dan een toren voorbij, zo-te-zien middeleeuws. Midden in het bos, vlak boven de spoorlijn. Voor je boe kan zeggen – of ba – ligt het alweer achter je. Ik nam me telkens weer voor een gedetailleerde kaart te raadplegen, en te kijken of ik deze toren erop kon vinden. Iets voor het begin van een verhaal. Dat kijken op de kaart – het is er nooit van gekomen, en nu woon ik ergens anders.
Lucien en Julienne
Over verhalen gesproken, misschien is dit een aardig idee voor een verhaal – ik bedenk het ter plekke, of gaat het hier om de vage herinnering aan iets wat ik ergens heb gelezen ? Doet er niet toe. Ik noem haar Julienne. Haar man was Lucien. Hij werkte vijf dagen van de week in de grote stad, op de fabriek. Dat was ver van huis, door de week sliep hij daarom ter plekke. Julienne bleef achter op de boerderij, zorgde voor de kinderen, voor de kippen, de konijnen, de geiten, de moestuin. Vrijdagavond kwam Lucien thuis. Hij bleef dan tot zondagavond. Julienne en Lucien waren erg op elkaar gesteld. Mon Lucien – Ma Julienne. De boerderij lag dicht bij het spoor. Zien kon je hem niet, de treinen horen kon je wel. Dertien over zeven ‘s avonds, dat was het precieze tijdsstip waarop de trein langskwam met erin Lucien. Aangekomen op het station pakte hij zijn fiets, en tien minuten later – daar had je hem, met zijn pet, zijn vrolijke grijns, een cadeautje voor de kinderen. Tja, en toen ging hij dood. Een ongeluk op het werk. Hij was nog jong, zij was nog jong, de kinderen waren nog jong, alles jong. En ze werd stokoud. Over de negentig. Nooit hertrouwd – o nee, nooit! Na zestig jaar was Lucien nog altijd mon homme. Dementeren deed ze niet. Ze bleef gewoon wonen waar ze altijd had gewoond, op de boerderij, op het laatst kreeg ze dagverpleging aan huis. Wel was er een ding waar haar enige overgebleven dochter, haar kleinkinderen en haar talloze achter-kleinkinderen zich over verbaasden, wat hen zelfs een beetje verontrustte. ‘s Avonds, om precies dertien over zeven, keek ze op, was het alsof ze haar oren spitste, en zei ze : Daar komt ie. Wie ? – vroegen ze haar. O, niets – antwoordde ze dan meestal. Of ze zei : Horen jullie hem ? En dan vroegen ze : Wie – wat ? En dan zei ze (soms wel, soms niet) : De trein. Welke trein ? Er rijdt hier geen trein. De spoorbaan achter is als sinds een halve eeuw in onbruik. Op de rails groeit onkruid, hier en daar wordt het spoor door bramen overwoekerd. Dat weet je toch ? Ja, ze wist het. Het was precies om dertien over zeven ‘s avonds dat ze op een goede dag haar laatste adem uitblies. Met een glimlach op haar lippen.
Zomaar een verhaal…