Dordogne
14 jan, 2011 Onderdeel van paysagesColumn door Caspar Visser ’t Hooft
Het is haast onvoorstelbaar, maar tot mijn elfde jaar heb ik me zonder televisie door het leven weten te slaan! Toch bleek dat toen het eerste zwart-wit toestel op onze woonkamer beslag kwam leggen, ik daar psychisch al in zekere zin op was voorbereid. Die voorbereiding, dat was het ‘dia’s kijken’ bij mijn grootmoeder in Aerdenhout geweest. En die dia’s (kleurendia’s!) waren minstens zo mooi, zo niet mooier, dan veel beelden die elkaar op het televisiescherm najagen. Het waren dia’s van de Dordogne van de jaren vijftig en zestig. Daar bezaten mijn grootouders een paar huisjes, die ze voor een prik hadden opgekocht, en die ze, wanneer ze er niet zelf zaten, aan Nederlanders verhuurden. De dia’s waren prachtig (mijn grootmoeder kon erg goed fotograferen), maar de verhalen van gekke huurders die er soms bij werden verteld (of die ik achteraf van mijn ouders hoorde), die maakten dat het ‘dia’s kijken’ een waar spektakel werd. Toen ik voor het eerst zelf in de Dordogne op vakantie ging – ik moet toen twaalf zijn geweest – toen bleek ik een beetje thuis te komen.
Met een breiwerk achter de ossenploeg
Mijn grootouders verbleven jaren achtereen van de vroege lente tot het late najaar in nu eens het ene dan weer het andere huisje in de streek tussen Sarlat en St Cyprien. Wanneer ik in gedachten de namen van de huisjes opzeg, dan is het bijna alsof ik een kinderliedje hoor zingen: Soleil d’Or, La Maison Cachée, Les Fleurs, Pechembert, La Terrasse. Ik herinner me vooral dia’s vol gouden herfstkleuren. De vergulde bladeren van een wijnrank boven een pergola. Met daar voorbij een diepe, blauwe lucht. Hier de lichte nevel van een houtvuur op een akker, daar een rij gele populieren op een achtergrond van steile, grijs-grauwe rotsen (de overkant van de rivier!). Dia’s van of mijn grootvader of mijn grootmoeder samen met mensen van het land. Franse boeren, zoals we nog steeds ten diepste vinden dat ze zouden moeten zijn. De vrouwen in zwarte schortjurken, van voren dichtgeknoopt – zwart met kleine witte balletjes. De mannen met hun getaande, stoppelige gezichten in het blauw. In de herfst kan de zon nog lelijk steken, vandaar dat ze brede, strooien hoeden dragen. Ik herinner me nog één dia waarop je een grote zwarte os zag lopen met achter een ploeg. Ik weet niet meer of er een boer bij was. Het zal wel, want kan een os zomaar alléén de grond omploegen? Wat ik weet is dat je achter de os en de ploeg een boerin in het zwart zag lopen met een breiwerkje in haar hand. Je zal maar eens even niets om handen hebben!
Gekke huurders
O ja, en dan die gekke huurders. De huisjes die mijn grootmoeder verhuurde (zij hield zich daarmee bezig, niet mijn grootvader), die waren niet alleen erg primitief, maar die bleven erg primitief – ook toen eerst in Nederland, vervolgens in Frankrijk, de zogenaamde levensstandaard er met sprongen op vooruit ging en de mensen steeds veeleisender werden op het gebied van comfort. Mijn grootmoeder placht te zeggen: Wat voor mij goed genoeg is, is goed genoeg voor iedereen. Ze was opgegroeid met de lampetkan, net niet of WC’s waren voor haar een overbodige luxe. Een zekere meneer N. (met een rare naam waar we altijd erg hard om moesten lachen), kwam na een lange reis met de auto (in de jaren zestig was de reis naar de Dordogne nog erg lang!) bij één van de huisjes aan. Hij keek, ging niet naar binnen, stapte weer in zijn auto, en zei door het open raampje: ‘Dit is een varkenskot!’ Andere huurders pakten het drastischer aan, ze bekladden de muren met obscene tekeningen en ze verbrandden, binnen, de trap. Maar dit was – geloof ik – niet omdat ze vonden dat het in het huis aan gemak en gerief ontbrak, maar omdat ze iets hadden tegen de gevestigde orde (einde jaren zestig!). Ik had het over ‘gekke’ huurders, een betere benaming zou zijn, waar het althans de meesten betrof: ‘aardige, inschikkelijke’ huurders. Een van de huisjes had mijn grootmoeder in zeven eenheden opgedeeld: Les Fleurs A, Les Fleurs B, Les Fleurs C enzovoort. Als alle eenheden verhuurd waren, dan werd het huis door wel dertig mensen bevolkt. En voor al die dertig mensen was er maar één WC! Ze moesten het wel erg goed met elkaar kunnen vinden… Ik meen me te herinneren dat er vanaf een gegeven moment toch wel enige klachten binnenkwamen. Wat niet wegnam dat sommige huurders vrienden voor het leven werden.
Gekke oma
Ja, mijn grootmoeder was een gek mens. Wij kleinkinderen – zus, broer en ik – waren dol op haar. Ze had felle, blauwe ogen. Ze was voor niets of niemand bang. Ik heb altijd horen vertellen dat wanneer ze in een etalage iets zag liggen waarvan ze de prijs te hoog vond, ze gewoon naar binnen liep om dat te melden. Ze was nooit van plan geweest het artikel te kopen – nee, zomaar. Ze zal meestal wel gelijk hebben gehad. Ze kon prachtig voorlezen. En vooral: ze was altijd wel iets aan het doen, en dat vinden kinderen leuk. Bezig in de tuin, bezig aan de grote tafel, met het openbreken van nootjes, met het bereiden van vruchtencompotes (die we niet lekker vonden), bezig elders. Ik zie het nog voor me: we waren op een goede dag op zoek naar een schat. Mijn vader wist uit de ‘revue historique et archéologique du Périgord’, waar hij op was geabonneerd (toen mijn vader eenmaal de Dordogne had ontdekt, toen had die streek ook zijn hart veroverd) van een plek waar kip noch kraai noch toerist kwam en waar in de Middeleeuwen een groep vervolgde Albigenzen zich had schuil gehouden. Ik herinner me een grot met ergens in de wand een ‘albigenzenkruis’. Om de grot te bereiken moest je je eerst door een nogal steil oplopend bos vol stekelig kreupelhout een weg zien te banen. Wij denken: wie weet hebben de Albigenzen hier ergens een schat begraven. Wij zoeken, én mijn grootmoeder van tegen de tachtig ook. Ik zie haar nog met een knoestige stok in de bodem vol verdorde eikenblaadjes wroeten. Ja, dat vinden kinderen leuk!
1 Reactie op “Dordogne”
Door E.H. op 13 feb, 2011
De boerin liep voorop met een breiwerk, daarachter de twee ossen met de ploeg en dáárachter de boer met een lange stok: op die foto ving die stok toevallig zonlicht.