Doorvertelde pijn
9 jul, 2014 Onderdeel van prosesColumn door Adriaan van Dis
Uitgekeken op de kaalte langs de spoorlijn Ottawa – Toronto nam ik mijn aantekenboekje ter hand en noteerde mijn ervaringen van de avond daarvoor. Hoe ik me door de Nederlandse ambassade had laten strikken een lezing te houden voor Nederlandse emigranten en op een heuse kumpulan terecht was gekomen, een bijeenkomst voor oud-Indiëgangers. Broze Hollanders die na jaren Japans interneringskamp repatrieerden naar een vaderland dat niet op verliezers zat te wachten. Ze voelden zich onbegrepen in het benauwde Nederland en kozen voor het weidse Canada. Maar de laatste jaren schoot het bamboe in hun dromen op en kwam de gevangenschap in de tropen steeds meer boven. Ambassade en consulaten moesten in toenemende mate de weg wijzen naar instanties voor Nederlandse oorlogsgetroffenen. Zou het niet goed zijn eens met die mensen van gedachten te wisselen? Ik was immers toch in de buurt. Had ik niet over de kampen in Indië geschreven?
En daar zat ik, ergens zevenhoog in een zaaltje, over mijn vaders torpedering te vertellen (400 overlevenden van de ruim 6000 opvarenden). Het Indische accent uit mijn jeugd kwam weer boven en daarmee kleurde ik de dwangarbeid aan de dodenspoorlijn Pakan Baroe (sterftepercentage 40 procent). Ook las ik passages over het verblijf van mijn moeder en zusjes in een Japans interneringskamp. Ik liet haar eerste man opnieuw onthoofden. Bij het voorlezen over mijn reis naar Japan, waar ik de bewakers van de spoorlijn ontmoette, hoorde ik onrustig geschuifel. Een oude man tegenover me kon zijn tranen niet bedwingen. In de pauze kwam hij op me af. Hij bleek met mijn vader in het kamp te hebben gezeten, overleefde dezelfde scheepsramp. Ook zijn kinderen drongen zich naar voren en nog meer kinderen – grijskoppen die als kleuter in het kamp zaten of die kort na de oorlog geboren waren. Eindelijk konden ze over de oorlog van hun ouders praten. Canada had daar geen oor voor. En thuis lukte het kennelijk zelden. Maar nu een Hollander op doorreis een en ander ter sprake bracht… Oude spoken doken op. Er marcheerden Jappen door de zaal. De atoombom viel. De woede kwam los. De vernedering. En de tranen. Ook ik brak en dat beviel me niks. Ik hoorde me tekeergaan tegen Nederland dat overlevenden uit vernietigings- en interneringskampen zo kil en wantrouwend had bejegend. Ik – het vredeskind van de familie – maakte een vuist zoals mijn moeder een vuist maakt. Ook in mij woekert kennelijk nog een oorlog.
Ik schreef mijn regels in een schuddende trein. Mijn ellebogen stootten tegen de ellebogen van een grote zwarte man die een boek over de geschiedenis van Rwanda zat te lezen. (Als het even kan, neem ik onderweg plaats naast mensen die zichtbaar een ander land achter de rug hebben, zo beleef ik vaak een reis in een reis.) Hij keek naar mijn gekrabbel, ik naar zijn boek. ‘Interessant onderwerp,’ zei ik.
‘Kent u Rwanda?’
‘Alleen uit de kranten.’
We zuchtten bij de gedachte aan de nieuwsberichten van weleer. Mijn buurman was in Rwanda geboren, maar verliet het land al in 1973, hij gaf les in verschillende Afrikaanse landen en vestigde zich uiteindelijk in Canada. Na de genocide van 1994, waarbij zijn naaste familie geheel werd uitgemoord, besloot hij zijn leven te wijden aan het oplossen van conflicten. Hij werkte voor het Canadese ministerie van defensie.
‘Houden soldaten niet te veel van wapens?’ Ik fronste mijn wenkbrauwen.
‘Legers leven van zeurende conflicten,’ zei mijn buurman. Hij noemde zich een realist. In 1998 bezocht hij voor zijn werk Kigali om jonge Rwandezen te trainen. Op een ochtend, terwijl hij in zijn hotel op een taxi wachtte, hoorde hij plotseling de naam van zijn oudste broer op de radio noemen: Vincent. En de naam van diens vrouw, Beatrice. Beiden werkten voor het Rode Kruis toen ze met machetes werden afgeslacht. De moordenaar sprak op de radio. Hij biechtte vele moorden op en vroeg het Rwandese volk om vergiffenis.
Mijn buurman had zich verbijsterd in een stoel laten vallen. Vincent was meer dan een broer voor hem. ‘Hij was mijn held, mijn voorbeeld.’ Toen hij na een dag werk terug in zijn hotel kwam, gloeide zijn telefoon van de ingesproken berichten. De familie van de vrouw van zijn broer had ook de biechtende moordenaar op de radio gehoord. ‘We wilden die man onmiddellijk spreken,’ zei hij. ‘Het kwaad recht in de ogen kijken.’ Meer telefoontjes volgden. De roep om wraak nam toe. ‘Zelden zo slecht geslapen als die nacht. Hoe moest ik me tegenover de moordenaar van mijn broer opstellen? Ik smeekte God om kracht en kalmte.’
De volgende dag trok hij met de overlevenden van de familie van zijn schoonzus naar de gevangenis. Hij zou de confrontatie aangaan. Alleen. Maar toen hij tegenover de moordenaar stond, kon hij geen woord meer uitbrengen. Het zweet brak hem uit. De moordenaar trilde over zijn hele lichaam en keek van hem weg. Na lang zwijgen vertelde de man, die naar de prachtige naam Diogene luisterde, dat hij in de gevangenis was bekeerd. Hij wilde voor zijn daden boeten. ‘Mijn medegevangenen denken dat ik gek ben, maar het enige dat voor mij nog telt is vergiffenis.’
‘Je hebt meer dan mijn broer en schoonzus vermoord,’ zei mijn buurman. ‘Je hebt met je daden ook een gemeenschap vernietigd. Durf je ook al díe mensen onder ogen te komen?’
Diogene barste in tranen uit. Ja, hij was bereid alle getroffenen te ontmoeten en alles te doen wat ze van hem verlangden. Als ze hem wilden doden, zou hij zich niet verzetten. Als ze hem maar vergaven.
De trein trok traag door glooiend Ontario. Wij draaiden in onze nauwe stoelen. We wilden elkaar in de ogen zien. ‘En heeft u de moordenaar werkelijk kunnen vergeven?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei hij verlegen. ‘Vincent zou het van mij hebben geëist. Toen ik die woorden uitsprak, gloeide mijn hart.’
Het kostte hem moeite de familie van Beatrice te overtuigen hetzelfde te doen, maar het lukte. Andere overlevenden heeft hij eveneens kunnen overhalen de moordenaar te bezoeken en te vergeven. Volwassenen hadden er minder moeite mee dan jongeren. Hoe verder van de familie verwijderd, des te strenger het oordeel. ‘Het land zelf geeft helaas geen voorbeeld,’ zei hij. ‘Het ontbreekt ons aan morele leiders.’
Na die ontmoeting in de gevangenis bleef hij Rwanda bezoeken om nog meer cursussen te geven. Hij heeft alle hoop op het onderwijs gevestigd: ‘We zitten gevangen in onze eigen geschiedenis. Het gevaar bestaat dat we ons uitverkoren voelen in ons lijden. Alleen door de daden en het leed van anderen te begrijpen, kunnen we onszelf begrijpen en bevrijden.’
Toronto, Central Station. Een Afrikaanse hand en we gingen ieder ons weg. Ik had met een goed mens gereisd. Die avond dwaalde ik door downtown Toronto. Kleuren genoeg in deze immigratiestad – de Verenigde Naties lijken er neergedaald. Ik snoof exotische keukens op in Queen Street en liep een Japanner binnen. Mijn 98-jarige moeder weigert tot op de dag van vandaag een Japans product in haar huis toe te laten. Ik eet graag Japans. De menukaart bevatte veel Koreaanse gerechten. Tot verontwaardiging van een gezelschap Japanse studenten. Het restaurant voer onder valse vlag. Hun tafel maakte luidkeels bezwaar, een jongen trok aan de kimono van een Koreaanse dienster. Dat pikten haar collega’s niet. De vlam sloeg in de pan, nationale vetes kwamen ter tafel: vijfendertig jaar Japanse bezetting van Korea, dwangarbeid, martelpraktijken, seksslavernij, medische experimenten op levende gevangenen. In de keuken stond nog een man van wie de grootvader… Er werd een oude oorlog uitgevochten, door de derde generatie, wat heet, de vierde. De haat was er niet minder om.
En de fatsoenlijken onder ons maar denken dat je kunt verzoenen en vergeven. Slavernij, apartheid, volkerenmoord. Ik geloof er niks van. Verzoening is een vernis – noodzakelijk en nobel – maar daaronder broeit het zuur van de vernedering. Al neemt het verleden soms mythologische proporties aan, doorvertelde pijn zeurt generaties lang door.
Deze zeldzame tekst van Adriaan van Dis verscheen in de bundel Kleurlijn, een boek voor bibliofielen waarvan in 2010 door Stichting de Roos slechts een beperkt aantal exemplaren zijn gedrukt. Adriaan van Dis bood deze tekst aan voor Schrijver in Frankrijk. Adriaan van Dis woont in Parijs.