1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Labyrint onder loden hemel

14 jan, 2018 Onderdeel van paysages

Column door Caspar Visser ‘t Hooft

Wanneer je door het centrum van Le Puy wandelt, word je weer een kind. Dat was althans wat ik kort geleden ondervond. Ik werd herinnerd aan de tijd dat voor mij de huizen en gebouwen van een grote stad nog één groot en zelfde labyrint vormden. In die zin dat het me voorkwam alsof achter de gevels, de ramen, de glazen wanden alle ruimten met elkaar waren verbonden. Een grote bijenkorf, overal gangen, trappen, geheimzinnige couloirs, hier helverlichte zalen, daar halfduistere holen en alkoven… Nee, er waren geen binnenmuren die de huizen en gebouwen onverbiddelijk van elkaar afscheidden, alles liep in elkaar over. En daar – binnen – in die ondergrondse stad, die boven de grond soms tot heel hoog uitsteeg, gebeurde het. Wat? Dat wist je natuurlijk niet zo goed. Wat je wel wist, dat was dat het spannend was. Op straat voelde je je buitengesloten, maar door ramen en kieren kreeg je inkijkjes: wat doen die mensen daar, in die souterrains, of boven je, tot hoog boven je? Het kan niet anders of het is – ja, uiterst boeiend. Je wordt overmand door onbestemde verlangens, je wordt er van binnen warm van…

De kathedraal

De kathedraal van Le Puy schiet vanuit de benedenstad de hoogte in. Hij is gebouwd op een rots. Een koningin met een wijduitstaande mantel. Deze mantel, dat is het complex gebouwen dat de kathedraal omringt en dat met de rots mee naar onderen golft. Een van de mooiste romaanse kathedralen die ik ken, opgetrokken uit de donkergrijze lavasteen van de Auvergne. Bijzonder is de ingang: drie hoge portieken die op elkaar volgen, boven een brede trap die naar het middenschip leidt. Links en rechts zuilen met onder de architraaf gebeeldhouwde kapitelen (symbolische plantenmotieven, gekke gezichten, monsters…). Het was een ijzig kille morgen, dinsdag 2 januari. Wie gaat er nou op zo’n dag, dat iedereen nog een kater heeft van oud-en-nieuw, en de lucht eruitziet als van lood, sightseeën? Ik. In de kathedraal bleek het minder koud dan buiten, lauw zelfs. Onder de hoge gewelven, en tussen de plompe zuilen was iets van clementere jaargetijden blijven hangen. Of verspreidden de reeksen brandende kaarsen, hier en daar – het leek wel in spleten en holen – opgesteld, deze lauwe warmte? In ieder geval werd door het licht ervan de algehele grijzigheid roodachtig doorgloed. In de verte, boven het altaar, het vergulde schrijn waarin de beroemde ‘zwarte madonna’ van Le Puy ten toon wordt gesteld, met haar mantel in de vorm van een driehoek. Hoeveel generaties pelgrims zijn haar sinds de vroege Middeleeuwen komen venereren? In Le Puy begon een van de twee officiële routes naar Santiago de Compostella (de andere begon in Vézelay). Ik had het al opgemerkt toen ik door de stille stegen naar boven liep, op muren, boven deurposten, in nisjes: het bekende schelp-symbool. In kijk naar binnen in een verlichte zijkapel. Ik zie iemand op een altaar een wit kleed uitspreiden. Ze draagt een blauwgrijze sluier, wit omrand daar waar de stof het gezicht omsluit, een lange pij van dezelfde kleur. Een non.

Na-leven

Ze is de eerste die ik ontmoet. Wat een verschil met de zomer, wanneer het op en om de kathedraal wemelt van de mensen! Dat wriemelt overal maar rond, als wormen in een ontbindend lijk. Ja, want dan is de kathedraal dood, en het complex gebouwen eromheen ook. Zo dood als een pier. Een geraamte, als dat van een dinosaurus in een natuurkundig museum. Want wanneer het geloof, de schroom en de adoratie worden weg-geschreeuwd, door camera’s worden weg-geflitst, dan is zo’n kathedraal met wat het omringd mors- en morsdood. In de stilte van een grauwe dinsdagmorgen, 2 januari, komt het oud-heilige monument weer even tot een zacht na-leven, flauw afschijnsel van tijden van oprechte volksvroomheid en christelijke vervoering. Een kwetsbaar na-leven (het vlammetje is nog niet helemaal gedoofd) – voor een bedrijvige non, voor mij, en voor een blozend jong stel in sportoutfit. Hè nee! – dacht ik toen ik ze hoorde praten, notabene in het Nederlands. Verpest het nou niet! Ze deden het niet. Voordat ik het hoge godshuis weer uitliep, keek ik nog even om. Ze knielden beiden voor het hek dat het altaar met het Maria-schrijn van de rest van de ruimte afscheidt.

Labyrint

Weer buiten – maar is het buiten? – wandel ik om te beginnen door een prachtige kloostergang. Dan bereik ik, via een galerij, een plein dat aan drie kanten door muren wordt omzoomd. Ik kijk naar boven, ook van hieruit is de kathedraal, met zijn hoge toren en merkwaardige spits, verwondering-wekkend. Tegen die loden hemel! Een vierde zijde van het plein wordt door een laag hek bepaald. Daarachter lege lucht. Ik bevind me op een terras, boven de stad: verderop de wit gestreepte bergkammen van het zwarte Massief Central. Krrrk! – ergens gaat een houten deurtje open. Een non komt naar buiten, ze loopt kruiselings het plein over, licht gebogen, met snelle pas. Ze knikt me in het voorbijgaan even toe. Een warme glimlach. Is ze dezelfde als van zo-even? Of een andere, maar dan wel, gezien haar dracht, van dezelfde orde? Ja toch: al is het misschien niets met wat het in vroeger tijden was, iets van leven – echt leven – is er nog steeds in en om het oude godshuis te vinden. Ik loop door, een hoek om, nog een… Ik weet dat ik me aan de achterzijde van de kathedraal bevind, maar ik kan niet goed uitmaken waar de kathedraal ophoudt en waar de andere gebouwen beginnen. Deze laatste lijken tegen de kathedraal aan te zijn  gebouwd. Rechts een kapel, ditmaal met een classicistische gevel, een tiental meters lager – we lopen door een steeg naar beneden – weer een kapel, ditmaal een neogotische façade. Overal donkere, verweerde muren, ook ramen, op de meest verschillende hoogten. Even later loop ik onder een poort door. Het is geen poort, maar een gang die twee tegenover elkaar liggende huizen – of wat het ook mogen zijn – met elkaar verbindt. Er zijn meer van zulke poorten. Dan opeens, aan mijn linkerhand, een stenen trap naar boven, groenig verweerd. Hij leidt naar een kleine binnenplaats die door blinde muren wordt omgeven, met in het midden een put. Dan weer een stuk kathedraal, dan – weer lager – een oud hospitaal, met een bijbehorende kapel. Tot aan de revolutie was het voor de pelgrims bestemd – lees ik op een bordje. Ja, een labyrint! Alsof alles wat ik via trappen, stegen, pleintjes in de buitenlucht afleg, ik ook binnendoor had kunnen doen. Alles lijkt met alles verbonden. Ik denk: wat een gevoel van warme geborgenheid moet daarvan zijn uitgegaan! We hoeven niet naar buiten, waar het koud is en gevaarlijk, het leven speelt zich binnen af. Binnen is alles te vinden en te bereiken. Met alle mysterie en geheim die nodig is opdat voor ons de werkelijkheid spannend blijft: sluipgangen, wenteltrappen, onderaardse ruimten, afgesloten vertrekken, galerijen, nissen… En dat alles als in de plooien – veilig geborgen in de plooien – van een wijduitstaande mantel: de mantel van een zorgzame moeder die boven, in die majesteitelijke kathedraal, naar nog hoger blikt, in een eeuwig intercederen bij een barmhartige God.

Hé, daar zie ik de non weer! Dezelfde, een andere? Ze steekt een straatje over, links van me, ze verdwijnt in een muur. Ja, zoveelste teken van stil inwendig leven. Leven dat zich tot diep in het binnenste van de rots, diep onder het hoge godshuis terugtrekt, wanneer ’s zomers de horde het labyrint komt overspoelen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Reageer