Nesle
30 dec, 2017 Onderdeel van paysagesColumn door Caspar Visser ‘t Hooft
Zegt de naam ‘Nesle’ jullie iets? Ik heb het niet over Nestlé – aan ongure multinationals maak ik geen woorden vuil – doe die ‘t’ weg: Nesle. Nee? Het verbaast me niets, het is het lelijkste oord van heel Frankrijk. Want lelijker kan niet, of het moeten de nabij liggende oorden Roye, Ham of Bapaume zijn. Het stadje (het is net iets te groot voor het woord ‘gat’) ligt op halve hoogte tussen Lille en Parijs, niet ver van de snelweg. Waarom het oord zo lelijk is? Primo omdat tijdens de Eerste Wereldoorlog wat er aan pittoreske gebouwen te vinden was aan puin is geschoten – en niets zo triest als de saaie, goedkope wederopbouwhuizen van vlak na die oorlog. Secundo omdat er zo niets, maar dan ook helemaal niets aan de omgeving is. In Frankrijk plat, is troosteloos plat. Rondom Nesle, en ook Roye, Ham, Bapaume (de streek heet Santerre) geen sloten, geen eenden, geen koeien, geen schapen – nee bruine bietenvelden en agroalimentaire industrieën. Kortom tanden op elkaar, doorrijden. En toch valt er meer te vertellen over Nesle. Ja écht! Het oord heeft zijn naam gegeven aan een oeroud geslacht dat in de Franse geschiedenis veelal in verband wordt gebracht met … de liefde. Hoezo? Dat is nu net wat ik van plan ben jullie te vertellen.
Du côté de chez Proust
Tot op zekere hoogte verwijst de Franse topografie niet alleen en platweg naar plaatsen, maar ook naar genealogische gegevenheden. Ik denk aan sommige mooie, glooiende contreien. De namen ervan komen voor in de stamboom van het Franse koningshuis – ik heb het over jongere takken die generaties lang zulke titels voerden als hertog van Bourgogne, van Anjou, van Berry, van Bourbon, graaf van Valois. Hetzelfde geldt voor zulke steden als Orléans, Vendôme, Angoulême. Ook bij andere oeroude families duidt de naam vaak op een historische connectie met een oord: Nevers, Nemours, Uzès, Tonnerre, Poix. De schrijver Marcel Proust kan er tientallen bladzijden aan wijden: hoe zulke namen de dragers ervan tot een zeer bepaalde categorie doen behoren. Ze zijn niet alléén mensen van vlees en bloed, door hun naam zijn het ook engelachtige wezens in wie het typische van bepaalde landstreken, een concentraat ervan, als het ware doorschemert. Proust kon urenlang dromen bij het horen van de naam ‘hertogin van Guermantes’. De draagster van deze naam kende hij vooralsnog niet, maar hem zweefden beelden voor de geest van een fee in wier nevelig wezen alle schoonheden van het gelijknamige kasteel, het park, het bijbehorende dorp met zijn oude romaanse kerk waren verzameld en in elkaar overliepen. En deze schoonheden kende Proust wél, ze waren een vast bestanddeel van het geluk dat hij in zijn jeugd ondervond toen hij met zijn ouders lange vakanties doorbracht op het platteland, in het naburige Combray. Toen hij later een hertogin van Guermantes in levenden lijve ontmoette, viel deze mondaine vrouw hem tegen. Je doet er daarom maar het beste aan ze te vermijden, de dragers van namen die doen dagdromen van geliefde streken en stenen. Dan blijft de droom, of de herinnering aan de droom, tenminste bewaard. Ook Nesle is de naam van zowel een oord als van een oud geslacht. Maar wie een markies van Nesle tegen het lijf zou lopen, zou moeilijk eenzelfde teleurstelling ondervinden als Proust met zijn Oriane de Guermantes. Het oord waar de naam naar verwijst is daar te lelijk voor, het levert niet de minste stof voor heerlijke herinneringen. Zo’n markies van Nesle zou daarom, wanneer je ermee begint hem met het gelijknamige oord te associëren, omgekeerd, alleen maar mee kunnen vallen. Maar zo’n markies van Nesle kom je niet meer tegen. De familie is uitgestorven… O ja, over die liefde…
Tour de Nesle
In Parijs stond eeuwenlang, tegenover het Louvre, aan de andere kant van de Seine, een hoge toren genaamd de Tour de Nesle. De toren werd rond het jaar 1200 gebouwd, hi werd in 1665 gesloopt om plaats te maken voor wat later het Institut de France zou worden. Een hoge toren met een bijbehorend logies. Waarom ‘De Nesle’? Omdat het toebehoorde aan de provoosten van Parijs, uit het geslacht De Nesle. In 1308 kocht de koning, Philippe le Bel, de toren, waarna hij het gebouw ter beschikking stelde aan zijn drie schoondochters. Een plek om zich bij wijlen terug te kunnen trekken na de ceremoniële verplichtingen in het paleis aan de overkant. Als de koning had geweten wat zijn schoondochters er zouden uitspoken, zou hij zich er wel voor hebben gewacht hen de sleutels van de toren toe te vertrouwen. Voor de drie prinsessen werd de hoogste torenkamer een rendez-vous voor overspelig amusement. Ze ontvingen er hun amants, met wie ze de nacht doorbrachten. Het moest natuurlijk een geheim blijven, het bleef het niet. De koning werd van deze zedeloze praktijken op de hoogte gebracht, de minnaars werden opgepakt, om vervolgens in het bijzijn van de prinsessen Marguerite, Blanche en Jeanne, levend te worden gevild en geroosterd. De prinsessen werden opgesloten in een andere toren, die van het Chateau Gaillard in Normandië. Deze waargebeurde episode – die de geschiedenis is ingegaan als de ‘affaire de la Tour de Nesle’ – gaf aanleiding tot een legende die zich in de 15e eeuw begon te verspreiden, over een wellustige koningin die zich in de genoemde toren aan woeste uitspattingen overgaf, om vervolgens haar vrijers de keel door te snijden en in de Seine te werpen. Liefde? – liefde kan ontaarden…
Blondel de Nesle
Blondel de Nesle was een troubadour. Hij leefde in de 12e eeuw. Zijn herkomst is niet met zekerheid te achterhalen. Volgens sommigen behoorde hij tot het geslacht van de heren van Nesle. In die tijd was zag een feodaal heerschap er geen been in ook als dichter en zanger door het leven te gaan. Was de beroemde minstreel Guillaume d’Orange (niet te verwarren met de latere Willem de Zwijger) niet tevens een prins? Blondel zou een artiestennaam zijn geweest. Volgens de overlevering was Blondel de Nesle een vertrouweling van de Engelse koning Richard Leeuwenhart. Toen deze van een kruistocht in het heilige land terugkeerde, werd hij op doorreis in Wenen door de toenmalige hertog van Oostenrijk gevangengenomen en opgesloten, eerst in het kasteel van Dürnstein, en vervolgens, met medeweten van de Duitse keizer in het slot van Trifels diep in de wouden van de Palts. Waarom? Baatzucht. Afpersing. Ze eisten van de Engelsen een hoge afkoopsom. Om te voorkomen dat handlangers van Leeuwenhart pogingen zouden ondernemen hun vorst gewapenderhand te bevrijden, hielden de Oostenrijkse hertog en de Duitse keizer zijn verblijfplaats strikt geheim. Niemand wist waar de gevierde koning-kruisvaarder zich ophield. De enige die er uiteindelijk achter kwam, was de trouwe Blondel de Nesle. Hoe? We verlaten hier het domein van de officiële geschiedschrijving en betreden het terrein van de legende. Blondel zou met zijn luit door heel Duitsland hebben gezworven, van het ene kasteel naar het andere, en telkens wanneer hij een burcht voor zich zag opdoemen, zette hij een lied in waarvan hij wist dat Richard Leeuwenhart het kende: ze hadden het destijds samen gezongen. Hij hoopte dat Leeuwenhart de tonen zou opvangen, om dan vervolgens een teken van leven te geven. Het was telkens tevergeefs, totdat Blondel voor de muren stond van het grimmige kasteel van Trifels. Hij zong het eerste couplet van zijn lied… Wie zong daarop het tweede? Richard Leeuwenhart! Blondel hoorde zijn stem vanachter een hoog getralied raam opklinken. Zijn koning en dierbare vriend leefde nog, hij had hem gevonden! De legende zegt dat hij met vijftig man sterk zich meester maakte van het kasteel en de gevangen vorst bevrijdde, waarna deze zijn reis Engeland voort kon zetten (in werkelijkheid hadden de Engelsen gewoon het gevraagde losgeld betaald). Een mooi verhaal, dat sindsdien dichters heeft geïnspireerd. Liefde? Liefdeloze mensen beginnen meteen over herenliefde – want ja, wat is liefdeloosheid anders dan de drang alles, ook de liefde, in hokjes onder te brengen. En trouwens, over herenliefde gesproken: wat dan nog? Ook dat is liefde. Zelf heb ik het liever over vriendschapstrouw. Waar ligt de grens? Maar trouw is trouw.
Vier zusters, maîtresses van eenzelfde koning
Ze stamden af van de middeleeuwse heren van Nesle – in rechte lijn, al liep deze lijn niet altijd via de vaders, maar soms ook via de moeders. Dat was wanneer bij gebrek aan mannelijke leden de naam, de titel en de bijbehorende rechten en goederen op deze moeders waren overgegaan. Hun vader was markies van Mailly-Nesle. Hij mocht zich ook prins van Orange noemen, maar dat was enkel en alleen om de toenmalige aartsvijand van het Franse koningshuis, onze prins van Oranje, te sarren. Ze waren vijf zusters. Vier van hen viel de eer te beurt zich gedurende een korte tijdsspanne ‘maîtresse en titre’ van koning Lodewijk XV te mogen noemen. Dat wil zeggen, zolang ze het bed met hem deelden. Ze waren alle vier met illustere aristocraten gehuwd. De eerste was Louise-Julie, de tweede Pauline, daarna kwam Diane en tenslotte Marie-Anne. Aan het hof van Versailles werd met de vraag gespeeld of men nog van ontrouw kon spreken: koos de koning, weliswaar getrouwd, zijn opeenvolgende maîtresses niet uit een en hetzelfde gezin? De enige die de avances van Lodewijk XV afsloeg was de vierde uit het nest, Hortense. Ze hield van haar wettige echtgenoot, en deze liefde was wederkerig. Ze verliet Versailles, de onderlinge ruzies waarin haar zusters verwikkeld raakten bleven haar daarom bespaard. Want tegen een plek in het ledikant van de koning bleek de zusterliefde niet bestand.
Liefde? – ik besluit dit verhaal postuum op te dragen aan Blondel en aan Hortense, beiden uit het geslacht De Nesle. Als jullie zo’n uur voor Parijs over de snelweg denderen, met de blik op het oneindige omdat het daar wel erg lelijk is, denk dan even aan deze twee personages. Het stadje Nesle glijdt links van de snelweg aan je voorbij…