1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Se Canto

16 aug, 2016 Onderdeel van paysages

Column door Caspar Visser ‘t Hooft

Tussen de rotswanden is een donkergrijs zeil opgehangen, laag, soms bijna bij de voet van de bergen. Dat je je afvraagt: zijn de bergen er nog wel? De wolken die zich lui en zwaar samenballen oefenen van boven druk op uit op dit zeil – dusdanig dat hoog in de hoogte hun substantie hier en daar uiteenscheurt en blauwe plekken vrijlaat. De heuvel achter het stadje Viella laten ze vrij, er ligt een geel vierkant op uitgespreid: een zonneplek. Toch is de weg nat, af en toe rijden we door een doorzichtig scherm van hele fijne motregen. Op weg naar een openluchtconcert. Wat gaat het weer doen? En als het echt gaat regenen? Nee, we hadden geluk. Het bleef de hele avond alleen maar zwaarbewolkt, tamelijk fris, en net zo droog als een handdoek die je na het zwembad maar één keer hebt gebruikt. Het concert van Nadau kon daarom, als aangekondigd, en zoals elke zomer, in de buitenlucht, op het plein van Viella plaatsvinden.

Val d’Aran

Viella is de hoofdstad van het Val d’Aran. Dit is een dal in de Pyreneeën dat gekenmerkt wordt door een lange geschiedenis van betrekkelijke onafhankelijkheid ten aanzien van zowel Spanje (Aragon) als Frankrijk. Overwegend behoorde het tot Spanje, nu en dan maakte het korte tijd deel uit van Frankrijk. De plaatselijke autoriteiten wisten op handige wijze, door diplomatiek schaakspelen, de twee grote mogendheden telkens opnieuw tegen elkaar uit te spelen, en of het dal nu officieel Spaans was, of Frans, elke wisseling ging gepaard met het verkrijgen van nieuwe privileges. Het dal kreeg op deze wijze een bijzondere status. In het moderne Spanje zijn alle oude voorrechten natuurlijk afgeschaft, toch beschouwen de bewoners van het Val d’Aran zich nog steeds als een volk apart. En dit komt onder andere tot uitdrukking in hun taal. Want het « aranais » is geen Spaans, geen Catalaans, geen Frans dialect, maar iets heel eigens. Het is een versie van het Occitaans, de taal die nog tot voor kort werd gesproken door de landbevolking in Zuid-Frankrijk – de “langue d’Oc” van de oude vazallenstaten in het Zuiden, de machtige graafschappen van Toulouse, Armagnac, Foix en Provence. In het Val d’Aran wordt er alles aan gedaan om het aranais als voertaal te handhaven. De kinderen leren het op school, naast het Spaans en het Engels. En ééns per jaar wordt een groot feest georganiseerd ter ere van de Aranese taal. In de zomer. Op de laatste zondag van de maand juli. En het is een soort traditie geworden: voor de gelegenheid wordt Nadau uitgenodigd. Nadau is een band die Occitaanse volksmuziek vertolkt. In Zuid-Frankrijk kent iedereen de band. Een begrip.

Nadau

De zanger heet Michel Maffrand, hij laat zich “Jan” noemen, hij is bijna zeventig en draagt een Baskische baret. Hij doet niet aan vlotte showbizzmaniertjes. Hij staat op het podium met zijn accordeon, en hij zingt. Klaar. Drie à vier personen begeleiden hem met folkloristische instrumenten. Het plein is intussen volgestroomd, jong en oud door elkaar. Zoals het hoort bij een echt feest. Oudere madammen met opgespoten kapsels, mannen met petten en leren bergbewonersgezichten, vaders met kinderen op hun schouders, jongens in groepjes die stoer lopen te doen, groepen giechelende meisjes, kleine kinderen die kirrend door, langs, onder benen krioelen. Hier een hond, daar een poedel – die tegen de hond gromt. De tafeltjes van de cafés zijn druk bezet. Wat blijkt, wanneer de muziek begint? Iedereen zingt met volle borst mee. En danst op het ritme. Een aanblik die zeldzaam is geworden, dit vertoon van argeloze, eerlijke volksvreugde! Met het eerste lied zat de stemming er meteen in: Se canto, que canto…

Se canto

Se canto, que canto – Canto pas per you – Canto per ma moi – Qu’es al lent de you – Aquelos montagnos – Qué tan aoutos sount – M’empatchon de bésé – Mas amous oun sount. Aldus het refrein. Vertaald: “Wanneer hij gaat zingen, opdat hij dan niet voor mij gaat zingen, maar voor mijn geliefde die ver van me vandaan woont. Deze trotse bergen, tot mijn groot verdriet, verbergen de dierbare trekken van mijn geliefde.” En in een van de verzen wordt aan de bergen gevraagd zich neer te buigen, vlakte te worden, opdat de blik van de minnaar vrij doorgang kan krijgen tot waar zijn geliefde zich bevindt.

Gaston-Phébus

Je zou dit lied het volkslied van Occitanië kunnen noemen. Iedereen kent het. Wanneer de spelers van de voetbalclub van Toulouse het veld betreden wordt het steevast gezongen. En het is ook de officiële hymne van de rugbyploeg van Montpellier. Het is een oud lied, men schrijft het toe aan een machtige vorst die leefde in de 14e eeuw: Gaston-Phébus, graaf van Foix en van de Béarn. Deze vorst, geparenteerd met de graven van Toulouse, van Provence en zelfs met de Franse, Aragonese en Navarrese koningshuizen, was een losbandig heerschap die het niet al te nauw nam met de echtelijke trouw. Een rokkenjager, half de Franse kant van de Pyreneeën stamt van hem af. Toch moest hij op een – voor hem – kwade dag, om politieke redenen, een van zijn minnaressen verstoten. Van alle vrouwen de vrouw die hem het meest dierbaar was. Hij stuurde haar naar de andere kant van de bergen, de Spaanse kant, Navarra. Maar hij bleef aan haar denken. Vandaar zijn wens dat de Pyreneeën zich neer mochten buigen, in een vlakte zouden veranderen, zodat althans zijn blik haar weer kon bereiken, hij haar mooie trekken weer kon aanschouwen. Se canto, que canto – Canto pas per you – Canto per ma moi…

Een onvergetelijke avond, in dat stadje midden in de bergen! Een vreugde, een druk vertier – onder al die lampionnen en feestverlichting. Geen ster in de hemel, boven alles donker. En als morgenochtend de wolken weer zijn opgetrokken, zoals het weerbericht heeft voorspeld? En als dan zou blijken dat de bergen er niet meer zijn? Eén grote vlakte… Aquélos mountagnos – Tant s’abacharan – Mas amourettos – Se rapproucharan. Zo eindigt het lied.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Reageer