Het park van Marly
8 nov, 2019 Onderdeel van paysagesColumn door Caspar Visser ‘t Hooft
Laatst droomde ik dat ik weer rondwandelde in het park van Marly-le-Roi. Waarom boven alle andere parken van de Parijse regio dit park mijn voorkeur heeft? Omdat ik me in dit park ook ergens anders dan onder de rook van Parijs kan wanen, iets wat de andere parken (Versailles, St Cloud, St Germain-en-Laye…) me niet toestaan. Deze parken zijn met hun classicistische aanleg te typisch Frans, en de foto’s die ik ervan ben tegengekomen in boeken, reisgidsen, folders die betrekking hebben op Parijs-en-omgeving hebben mijn verbeeldingskracht verpletterd. Deze zie-eens-wat-mooi-plaatjes hebben mijn hersens voor eens en altijd geprogrammeerd, dagdromen maken geen kans meer. Wanneer ik in het park van Versailles wandel, dan wandel ik in het park van Versailles – punt. Wanneer ik over de grote allee van de tuinen van St Cloud loop, dan loop ik over de grote allee van de tuinen van St Cloud – dat en niets anders. In het park van Marly daarentegen heb je plekken waar je opeens ergens anders bent. Waar? Nu eens in de ‘France profonde’, dan in machtig berggebied, dan weer in de wijdte van het Russische platteland. Ja, vandaar dat ik dit park boven alle andere parken verkies.
Wat is de werkelijkheid?
Het park van Marly bestaat uit een uitgestrekt gazon dat afdaalt naar een grote stenen balustrade boven een waterpartij. Deze waterpartij ziet er verzorgd uit, hij bepaalt de oostkant van een plein in de drukke voorstad Marly. Hogerop in het park heb je een ander waterbassin, ditmaal verwaarloosd. Het bassin wordt aan vier kanten door grote stenen beelden van mythologische jagersfiguren (Diana, Hercules…) omgeven, het water staat laag, ziet bruin, zit vol groenig mos, en uit een roestig buisje, dat uit de wand tevoorschijn piept, sijpelt een stroompje water. Zacht geklater is het enige wat je hoort. De geluiden van de stad, beneden, zijn in de lucht vervluchtigd, mensen kom je op een doordeweekse dag nauwelijks tegen. In de verte hoor ik geblaf, ik zie een poppetjesmens voortbewegen, met een vlekje dat om dit poppetje heen cirkelt. De zware boomcoulissen rechts, en links, en boven, schermen je af voor de werkelijkheid – maar wat is de werkelijkheid? Ik ben op reis, naar het Oosten. Een eerste stop, een park ergens in Bohemen, resten van een oud grafelijk domein. De voorvader van de laatste graaf (die door de communisten om zeep werd geholpen) had in de achttiende eeuw dit park in de Franse stijl laten aanleggen. Die Boheemse en Tsjechische magnaten deden allemaal Versailles na – en ja, ik heb liever zo’n imitatie van Versailles, vooral wanneer de natuur er langzaam maar zeker de scherpe, rechte kantjes vanaf heeft gegeten, dan het echte Disney-Versailles.
Ik loop de heuvel op, over een pad langs het grote gazon. Rechts van mij doemt een pluk dennen op. Ik ruik de lucht van naalden. Ik ben aangekomen in de noordoostelijke uitlopers van de Alpen, het Ertsgebergte van de sprookjes van Grimm, het Reuzengebergte waar Caspar David Friedrich schilderde. Boven op de heuvel aangekomen kun je of naar links of naar rechts, over een geasfalteerde weg waar nooit een auto rijdt. Ik ga naar rechts, en voorbij het huis van de boswachter overwelft mij de bomenkoepel. Omdat de bomen in de hoogte zachtjes fluisteren, is de stilte absoluut. Je moet je oren wel bijzonder spitsen wil je nog het gonzen van de miljoenenagglomeratie kunnen opvangen. Doe het niet – ze spitsen!
En dan wijken plotseling de bomen uiteen en krijg je een doorkijkje op een zompig veld waarin hier en daar lichte berken pootjebaden en met op de achtergrond een donkere muur: de omgekeerde zaag van een kerstbomenfront. Rusland! Ja, we zijn op onze reis naar het Oosten tenslotte in Rusland aanbeland. In het Rusland zoals de impressionisten uit de tweede helft van de negentiende eeuw het op doek zetten, Levitan, Serov, Repin. Ik denk aan passages uit Toergenjew, Tolstoj, Boenin, Pasternak…
Schrijvers mogen saai zijn
‘Artiesten bestaan in hun werken, ze zijn daarom volkomen oninteressant waar het gaat om wat ze zijn’. Dit schreef destijds Oscar Wilde. Hij heeft gelijk. Ik bewonder mensen die maar van alles doen, en die daarom zoveel te vertellen hebben. Ik ben hier geweest, en daar – namen van oorden in Azië, Afrika, Amerika passeren de revue. Wat heb ik daarnaast te vertellen? Ja maar als je schrijver bent, dan moet je toch geweest zijn op de plaatsen die je beschrijft? Anders kun je de werkelijkheid toch niet weergeven? Dit is klinklaar geklets. Mensen weten niet meer wat het verschil is tussen schrijvers en journalisten. Dat komt omdat er tegenwoordig geen journalist meer is die niet ook een paar romannetjes op zijn naam wil hebben staan. Ze doen dan de vlot uitziende Bruce Chatwin na en gaan reisjes maken om zich te documenteren, en om daarna – ach hemel! – de toestanden op de plekken die ze hebben bezocht in hun schrijfsels aan de kaak te stellen. Een schrijver is iets anders. Bij hem of haar is alles verbeelding. Vandaar dat een echte schrijver in de ogen van veel mensen een saai persoon is. Wat ‘doet’ zo iemand? Maar omgekeerd, voor hem of haar is niets saai, omdat alles als bij toverslag kan veranderen in een etappe op een lange, denkbeeldige reis.
Veel mensen zijn in die zin ‘schrijvers’, of liever gezegd artiesten, zelfs wanneer ze geen enkele titel op hun naam hebben staan. Het gaat om een wijze van in het leven staan. Wat is de werkelijkheid?