Gezegende Schelde
3 mei, 2017 Onderdeel van paysagesColumn door Caspar Visser ’t Hooft
Half maart. Ergens in Picardië. Het lege landschap is door een ijl lichtgroen waas overtrokken: de vette bruin-en-witte aarde heeft trouw het zaad gekoesterd dat de vorige herfst door grote zaaimachines in de grond is gestreept, en doen ontkiemen. De lucht is van een egaal blauwig grijs. Een door-de-weekse dag, niet lauw, niet kil, iets er tussenin. Stilte – nee, een vogeltje dat ergens piep zegt. Het is kwart over drie ’s middags, het meest nietszeggende moment van de dag. Aan het einde van een hobbelige weg tussen twee langzaam oplopende velden heb ik mijn auto geparkeerd. De onderkant van het chassis ziet wit van de opgespatte kalkmodder. Ik probeer zo gauw mogelijk een graszode te bereiken, ik wil niet dat ook mijn schoenen wit worden. In het gras sneeuwklokjes. Dan een mythologisch waterwezentje op een stenen sokkel: onverwacht in deze omgeving van stalen eentonigheid. Een paar passen verder, en je blik duikt in een inkeping, het begin van een geul die links en rechts door kale bomen wordt omzoomd. De inkeping is aan drie kanten van bakstenen muurtjes voorzien. Een smal trapje leidt naar beneden, tien treden. Beneden water, doorzichtig – je ziet de bodem. Het water beweegt. Het kronkelt, en stroomt zachtjes verder door de geul. Ik sta boven de bron van de Schelde.
Kristalheldere bron
Op een van de bakstenen wanden die beneden de bron ommuren, is een bord genageld. Ik probeer de inscriptie te ontcijferen. Ik lees: ‘Felix sorte tua scaldis ! Fons limpidissime ! Qui a sacro scaturiens agro, Alluis et ditas nobile Belgium, Totque claras urbes lambens Gravius thetidem intras’. Vertaald: ‘Schelde, kristalheldere bron, Gezegend in uw bestemming, Opborrelend uit een heilige grond, Bevloeit en verrijkt gij het edele Vlaanderen En Kussende vele en beroemde steden Gaat gij vol majesteit de zee tegemoet’. En ik denken: het klopt, de bron is kristalhelder. Het water borrelt op uit het binnenste van moeder Aarde, het is nog niet door fosfaten aangetast, in deze streek van intensieve landbouw. Hoe lang zou hij in vroeger tijden helder zijn gebleven? Tot Cambrai? Tot Doornik? In de oertijd werden deze contreien nog overdekt door het donkere ‘Kolenwoud’ (de Romeinen hadden het over het ‘Silva Carbonaria’), dat zich uitstrekte over heel Noord-Frankrijk, over Henegouwen, Brabant. Toen was de Scheldebron nog als een bron uit oude legenden – in het diepst van het bos, met dichtbij het hutje van een wonderen doende kluizenaar. Om deze kluizenaar schaarden zich andere wereldverzakers, ze stichtten een klooster. De abdij van de Mont St Martin. Ze leefden er, illumineerden er manuscripten, zongen er nonen en metten, tot de Franse revolutie. Toen werden de monniken verjaagd en werd de abdij, die in de 18e eeuw een statige classicistische façade had gekregen, een herenwoning. Bij de intensieve gevechten die tijdens de Eerste Wereldoorlog in deze streek woedden, werd het platgeschoten. Van waar ik sta, boven de bron, zie ik tussen de kale takken door, voorbij een akker, een brokkelige muur met het land naar beneden golven. Daarachter bomen. Ik vermoed dat daar de abdij stond. Ik vergis met niet. Even later rijd ik langs een ingangshek, erachter een rommelig boerenerf, links de boerderij en recht voor me uit de schamele resten van een majesteitelijke gevel, onder een dak van roestige golfplaat: het is een ordinaire schuur geworden.
Vele en beroemde steden
Sommige steden laten de Schelde nogal onverschillig aan zich voorbijstromen, in andere wordt hij hartelijk, met kades waarachter statige gevelrijen en met welgevormde bruggen, ontvangen. In Tournai (Doornik) bijvoorbeeld. De stad van de eerste Frankische koningen uit het geslacht van de Merovingers (Clovis, Dagobert, Gisebert, Childerik enzovoort) – een geslacht dat afstamt van de legendarische Mérovée, die volgens sommigen zijn naam dankt aan een andere rivier, de Merwede… De Schelde stroomt door de benedenstad, boven troont hoog de kathedraal met zijn vier grijze torens, een van de gaafste en meest imposante romaanse bouwwerken van Europa. Met een schatkamer zoals je die in Frankrijk sinds de revolutie in geen kerk meer vindt: van een rijkdom (met edelstenen ingelegde relikwieënkasten, bonten priestergewaden met goud bestikt…)! Ja, we zijn intussen in België. De volgende grote stad is Gent. Dan denken we aan een latere periode, die van de herfsttij der Middeleeuwen. Gent was de stad van de machtige keizer Karel V. Hij werd er geboren, hij groeide er op. In zijn uitgestrekte rijk werden vele talen gesproken (Duits, Spaans, Tsjechisch, Italiaans), maar voor hem bleef zijn lange leven lang het Vlaams zijn taal. En dan stroomt de Schelde verder, naar Antwerpen. Weer een stapje verder in de tijd. Denken we bij Antwerpen niet voor alles aan Rubens, en aan de drukker Plantijn? De tweede helft van de zestiende eeuw. De tijd van de barok. Antwerpen, oppermachtige handelsstad totdat de Hollanders een blokkade legden voor de haven. Dit deed Antwerpen de das om. Holland en Zeeland namen de handel over. En de Schelde stroomt verder, naar het Westen, waar hij zich verwijdt: Westerschelde. Met rechts Vlissingen, de stad van Michiel de Ruyter. In de Gouden Eeuw één grote scheepswerf, waar de boten werden gebouwd waarmee de Hollanders en Zeeuwen naar Oost- en West-Indië voeren, of waarmee ze ter kaapvaart gingen. En al die prachtige schepen (galjoenen, fregatten, fluiten… ) die de wereldzeeën bevoeren, ze waren het geschenk waarmee de Schelde de zee overlaadde wanneer hij daar, met wijd gebaar, tussen Cadzand en Westkapelle, in uitmondde. En stierf.
De zee tegemoet…
Ik gooi een takje in de bron. Wanneer zou hij onder de bruggen van Doornik door dobberen? Wanneer komt hij aan in Gent, in Antwerpen? Wanneer gaat hij kopje-op-kopje-onder in het kielzog van een reusachtig containerschip dat de Westerschelde afvaart? Het takje blijft hetzelfde – maar de rivier?… Wat heeft deze stille bron eigenlijk te maken met de wijde Scheldemond? Alles stroomt – zei Heraclitus. Zelfs het water is hier niet hetzelfde als daar, want daar heeft het zich vermengd met water uit talloze zijrivieren. Wat maakt dat we de Schelde hier en daar dezelfde naam blijven geven? Is het de loop van de rivier? Stel dat er om de een of andere reden geen water meer was op de wereld (en we watervervangers hadden uitgevonden voor de dorst). Et stel dat we uit piëteit, in het kader van een soort monumentenzorg, de lege bedding van de Schelde hadden gevuld met blauwe kristalsteentjes. Nee! Onzin! Een rivier is geen rivier wanneer hij niet stroomt. En het stromen hoort bij de naam die we hem geven. Misschien heeft het te maken met zoiets als tijdsbeleving. Een rivier verwijst naar een andere tijd dan de kille, mathematische tijd van onze horloges. Het water stroomt nu eens langzaam, dan weer snel, dan weer langzamer – een rivier heeft zijn eigen tijd. Maar om deze voor ons gevoel ‘andere tijd’ te vertegenwoordigen, moet hij wel vanaf de bron tot de zeemonding dezelfde zijn, en niet uit talloze losse stukjes bestaan. De naam die we aan een rivier geven maakt dat hij voor ons dezelfde blijft: een eigenwijze vertegenwoordiger van een ander tijdsritme. Rivieren herinneren ons eraan dat we niet opgesloten zitten in de tijd van de seconden, de zestig seconden die een minuut zijn, de zestig minuten die een uur zijn…
Zomaar wat gedachten. Ik draag ze aan mijn moeder op. In de oorlog kon de familie niet meer op reis naar Zwitserland, ze gingen daarom naar Zeeland. Ik sla een oud fotoalbum open, ik zie mijn moeder poseren in Zeeuwse klederdracht, met kap en oorijzers. Ze moet veertien of vijftien zijn geweest. Vakantie in Westkapelle – ja, aan de Schelde. Waar de Schelde uitmondt in de zee, en sterft. Ik was er toen nog niet. Wanneer was het, die eerdere maal dat ik een tochtje maakte naar de bron van de Schelde, hier in deze lege, onaanzienlijke streek van Frankrijk? Zij was erbij. Zij was toen oud. Nu is ze er niet meer.