Entrée en Provence
29 mrt, 2015 Onderdeel van paysagesColumn door Peter Hagtingius
’t Was in bepaalde kring in het oude vaderland nogal een hype (of hoe heet dat) zo eind jaren tachtig van de vorige eeuw: een vakantiehuisje in Zuid-Frankrijk. En misschien nog steeds, dat weet ik niet, al ben ik bang van wel. Ik was er ook zo een die met alle geweld een pandje en Provence begeerde. Geen idee meer waarom eigenlijk, status? In elk geval toendertijd één van dé gespreksonderwerpen in de Amsterdamse grachtengordelcafé’s. Je had er mensen die ineens een Pernod bestelden, meestal tevergeefs. Bier, jonge klare en whisky, daar ging het destijds om in de regio Prinsengracht. Qua omzet had wijn ook vrijwel niks in de melk te brokkelen, afgezet tegen een schaaltje Kips-leverworst.
Ik ben niet zo vertrouwd met de gevreesde combi hamer & spijker, qua handigheid kom ik niet verder dan de punaise en de paperclip. Met de nietmachine weet ik als kantoorklerk trouwens ook wel raad. Maar het leek me dus geen briljant idee te opteren voor zo’n veelvuldig aangeboden out-dated bergerie (vier muren en een lek dak) op een even schitterende als zonder 4×4 vrijwel onbereikbare locatie. Ook nu kijk ik nog met enige graagte naar tv-programma’s als ‘Ik vertrek’. Leedvermaak ongetwijfeld. Slecht als ik ben, het kan me niet fout genoeg aflopen met volstrekt onvoorbereide landverlaters die doen alsof hun wereld definitief vergaat als ze jankend afscheid nemen van de plaatselijke bakker of kennelijk nog erger, opa en oma. Ja, vroeger, toen ging emigreren nog ergens over. Op de boot naar Canada of Australië, kleine kans dat je je familie ooit terugzag. De jaren vijftig ten tijde van Drees. De regering vreesde overbevolking. Moet je nu eens zien. En wie vandaag de dag het oude vaderland de rug toekeert, is in het slechtste geval binnen 24 uur weer terug. Hooguit een paar duizend kilometer autoroutes of heel betaalbare vliegtickets, niks rechtvaardigt het dramatisch tranendal van een namaakafscheid. Maar ja, de tv hè. Die is erbij. En wie niet jankt, wordt er bij de montage van het filmpje uitgesneden. Ik kijk per ongeluk ook wel eens even naar commerciële Nederlandse tv-zenders. Ik schat dat zo ongeveer de helft van alle programma’s in het geheim door Kleenex Tissues gesponsord wordt. Er wordt wat afgehuild in de polderdelta van de trieste regenjassen waarover ik tegelijkertijd voortdurend lees dat die hoog in de top-zoveel van gelukkigste naties staat. Zou het? ’t Is al jaren geleden dat ik er een kijkje ben wezen nemen.
Ik koos uiteindelijk voor een uiterst beknopt onderkomen, in de waarneming van de makelaar niettemin een riante Provençaalse ‘villa’, tevens eigentijds. Dat laatste klopte wel, het Madurodamhuisje en campagne op 2 kilometer van un des plus beaux villages de France, was maar 7 jaar oud en waar je ook keek: overal stopcontacten. “De verkoper is elektricien”, betoogde de stilettogehakte hoogblondine van de agence. Ze leek me hooguit 25 , ze vertederde me vooral doordat ze in een rode Alfa Romeo-cabrio tussen de olijfbomen door was komen aanscheuren. Ik was in het begeerde zuiden, zoveel was zeker. De handtekening was snel gezet.
Leedvermaak is een emotie die mij uitstekend bevalt. Maar dan toch in mindere mate als er ten koste van mij gelachen kan worden. Ik ontdekte op de dag dat ik vooralsnog met slechts een bed, een paar pannen en borden mijn intrek nam in mijn Provençaals bezit dat geen enkel stopcontact iets van stroom bood. Het licht deed het wel, het elektrische muurkacheltje ook, van ‘afgesloten’ kon geen sprake zijn.
Wat te doen?
Ik besloot de volgende dag zo rond het middaguur naar het dorpscafé te tijgeren. Had een ervaringsdeskundige in het Amsterdamse café De Pels me niet verteld dat je als tweedehuis-bezitter in Frankrijk altijd met je vragen naar de kroeg moet? “Daar weten ze alles, en anders weten ze het beter”, ik heb een zwak geheugen, maar die tip had ik in m’n oren geknoopt.
Het was eind december, ik stapte rillend binnen in korte broek en T-shirt. Veel andere kleren had ik niet bij me, de dombo die nog dacht dat het bij ons in Zuid-Frankrijk altijd fantastisch weer is, wist ik veel, de tragiek van het verkeerde been. Op de bergen verderop lag sneeuw, in het café was iedereen verpakt in Noordpooltenue. ’t Was rond midi, de gelagkamer stond blauw van lekkere Gauloise- of Gitanesrook, je had ook een zakmes van minimaal Opinel-kwaliteit nodig om je een weg te kappen door de alcoholdampen. “La Provence profonde, monsieur,” zei ik tegen mezelf. Er maakte zich een raar soort tevredenheid van me meester. Ik stak een Gitane en papier mais op en bestelde een pastis.
De eerste die me aansprak was een qua lengte en breedte formidabele verschijning. In elk geval naar Provençaalse normen. Hij stak een hand uit en vroeg “ça va?”. Nou nee.
‘Wat wilt u drinken?’, vroeg ik bedremmeld. Un bébé, klonk het, ik begreep er niks van, de waard alles. Het betrof een mini-glaasje whisky. Ondertussen zoveel jaren verder weet ik dat we ‘en Provence’ whiskyleuten zijn als Ieren en Schotten. Om de een of andere reden wordt dat ook door Offices du Tourisme zorgvuldig verborgen gehouden. Volgens die VVV’s doen we alleen in rosé.
De besnorde en langharige reus die me te woord stond, was een Bask die Michel heette. Maanden later zou ik snappen hoe hij in het dorp verzeild was geraakt, een kwestie van l’amour, what else?
Ik wist hoe een stopcontact heet en legde mijn problemen in brokkelig HBS-Frans aan Michel uit. Hij barstte zo hard in lachen uit dat het stil werd in het café. Hij wist de aandacht op zich gericht en meteen begon hij een redevoering die –voor zover ik het kon volgen- het midden hield tussen een preek en een activistisch betoog à la Churchill. Applaus en iedereen wendde zich schaterend tot de man achter de toog. Remplir! Leedvermaak van tsjumani-omvang.
Ik bleek het huisje van de getikte elektricien gekocht te hebben die al maanden zat opgeborgen in het gesticht in het nabijgelegen Pierrefeu. Wist iedereen toch, dat die man gestoord was en dat hij even gewoond had in een stenen cadeautje van zijn moeder die hoopte dat hij een zelfstandig leventje aan kon? Nee dus.
Toen gebeurde er iets wat ik nooit zal vergeten en waardoor ik aan vrijwel failliete gehucht gehecht ben. Ik kreeg spontaan hulp aangeboden, terwijl ik nog amper 24 uur eerder gearriveerd was. Ze zouden morgen wel even komen kijken, er was vast meer mis met dat huisje. Binnen een etmaal voelde ik me al minstens welkom.
Ja, er waren meer problemen, nogal veel eigenlijk, dan loze stopcontacten. Binnen een maand verholpen, en uiteraard zonder facturen. Betaling per bacchanaal en riante maaltijden, waaraan mijn vrouw een jofele reputatie als cheffin overhield.
Van die makeleuse in haar rode Alfa-cabrio nooit meer iets gezien. Geen punt, de essentie van het begeerde zuiden vind je pas als je in een tamelijk verborgen gehucht een relaxed bestaantje opbouwt, inclusief het dagelijks aperitief in de gelagkamer, de huiskamer van iedereen. En de zon schijnt dus niet altijd. Was het maar waar.
Peter Hagtingius was hoofd-redacteur van Côte&Provence. Hij woont in de Provence