Franse vriendelijkheid
9 aug, 2014 Onderdeel van paysagesColumn door Dick Dijs
Het zondagse mooi-weer-ritje met de lelijke eend zit er bijna op. In een naburige dorp fleurt een met geraniums volgestouwde afgedankte boerenkar de dorpsingang op – mooi voor mijn fotoverzameling van alledaagse Franse-beelden. Het kost niet veel tijd, maar de nasleep ervan des te meer. Als ik de sleutel omdraai, ratelt alleen de startmotor naar behoren en daar blijft het bij: de motor slaat niet aan. Is de benzine al op? Zou kunnen, want de meternaald van dit ouwe besie blijft wel eens meer hangen en als geoefende eendrijder (ik heb er ooit drie versleten) heb ik altijd wat reserve liters bij me. Maar die helpen nu geen sier. En daar sta je dan, aan het einde van een hete middag aan de rand van een op zijn zondags uitgestorven Frans dorp. Toch maar eens te voet op hulp uit. Vlak na de doodstille begraafplaats zie ik leven: op het trottoir staat een auto met een opgeklapte motorkap, waaronder een man in luchtige zomerkledij het oliepeil controleert. Ik vraag belangstellend of hij, net als ik, pech heeft gekregen. “Tombé en panne? Non-non!” Het blijkt zijn wekelijkse routinekarweitje. Als ik hem van mijn weigerachtige eendemotor vertel, klapt hij zijn kap dicht, opent het portier en zegt zonder omwegen of plichtplegingen: “Allez! We gaan eens kijken wat voor kuren uw deuxdeuche heeft.”
Mijn vraag of hij een kenner van autotechniek is, beantwoordt hij bescheiden met “un peu”. Het mankement is snel ontdekt: een van de bougies heeft onder de motorkap een ruimtereis gemaakt en ligt open en bloot op een balk achterin de motor. Als mijn redder zijn kofferbak opent, blijkt zijn bescheidenheid: er ligt voldoende gereedschap voor een Wegenwachtwagen. Hij bekent monteur te zijn. We zoeken in het steenslag nog even, maar tevergeefs, naar het metalen bougiedopje. De monteur denkt zo’n minuscuul, maar nu heel erg belangrijk dingetje in zijn schuur te kunnen vinden. Kortom: vijf minuten later slaat de motor aan zoals hij behoort aan te slaan. Ben ik opnieuw door die vriendelijk-Franse hulpvaardigheid gered. Ik weet al dat ik niks mag betalen, bied het toch aan en word met pseudo-kwaadheid terechtgewezen. Hoe ik zoiets in mijn hoofd kan halen! Maar het stuk Goudse boerenkaas dat ik hem een paar dagen later aanreik, wordt dankbaar en met Franse égards in ontvangst genomen. En met een glas wijn aan de keukentafel gedeeltelijk terug betaald.
Soepmuis
Buurman Henri is een onverbeterlijke pottenkijker. Van elke pan die ik op het gas of ’s winters op de houtkachel heb staan, licht hij nieuwsgierig en routineus het deksel. Ik doe dat ook maar eens bij hem, als er op zijn oliekachel een pan staat te pruttelen. Er zit soep in – soep zoals Henri die graag maakt, van veel soorten groenten, vlees en veel, heel veel vermicelli. Zie ik nou een behaard stuk vlees drijven? Even goed kijken. Ja hoor: ik zie een dikke, dooie huismuis, jammerlijk verdronken in buurmans middagmaal. Henri verblikt of verbloost niet. Met een aluminium lepel vist hij het lijk tussen de vermicelli vandaan, zwiept het zijn voortuintje in en zegt: “Vlees in de soep is goed, maar niet elk vlees is goed.” Hij schept een diepbord tot driekwart vol met de vermicellipap, vult het aan met een fikse scheut rode wijn en lepelt dat, zichtbaar genoeglijk, naar binnen. Op mijn zo vriendelijk mogelijk gezegd “Eet smakelijk!” antwoordt hij beleefd “Merci!” en vraagt of ik soms een bordje wil meeëten.
Verhalen
Ik vertel Fransen kennissen van de dooie muis in de vermicellipap van Henri. Onmiddellijk worden wat verhalen-van-vroeger opgedist. Iemand herinnert zich hoe een dorpsgenoot een levende muis opat. Het zoontje van de kroegbaas had het dier gevangen en liet het trots aan de pimpelende stamgasten zien. Een van hen pakte de muis bij de staart en deed alsof hij hem in zijn mond wilde laten zakken – zoals wij dat doen met een haring. Hij werd door een paar tafelgenoten aangemoedigd en door anderen tegen gehouden. “Voor een liter rooie eet ik dat beest gewoon op”. Bingo! De fles kwam op tafel en de muis verdween in ’s mans mond. “Ik zag zijn staart nog tussen zijn lippen zwieberen en even later kwam er een straaltje bloed langs zijn mondhoek naar buiten”, herinnert de ooggetuige zich vele jaren later.
In hetzelfde dorp woonden een smid en een bakker naast elkaar, maar vrienden waren zij niet. De bakker begon elke nacht om twee uur met zijn werk en deed dat zo luidruchtig dat de smid er steeds wakker van werd. Die nam overdag wraak. De bakker ging elke middag om twee uur een stevig dut doen. Om drie uur (je moet het ijzer smeden als het heet is) sloeg de smid extra hard op het aambeeld, rammelde buiten met ijzeren staven en gooide met veel lawaai en net zo veel plezier golfplaten op de keien grond. Dat is jaren zo doorgegaan. De beide buren hadden elk etmaal hun pleziertje. En twaalf uur later hun chagrijn. Hoe het is afgelopen, weet de zegsman niet, want hij is na verloop van tijd naar een andere streek verhuisd.
En dan komt iemand met het verhaal van de kruiwagen en de demi-barrique op de proppen. Het idee ontstond in de kelder van de plaatselijke wijnhandelaar. Die had een vol wijnvat van 60 liter in een kruiwagen liggen – zo’n plat houten ding, laag bij de grond zodat voor het laden weinig – weinig? – kracht nodig was en met van die lange ‘armen’, zodat er voor het tillen ook niet een maximum aan energie werd vereist. “Je bent niet gelukkig als je dat vat op zo’n kruiwagen naar Gaillarde zou moeten brengen”, opperde, grappenderwijs, een van de kelderbezoekers. Dat zou een lijdensweg van tien kilometer worden. De wijnhandelaar zag dat ook als een onmenselijk karwei. Dus durfde hij best een weddenschap aan te gaan. “Wie dat vat in één keer naar Gaillarde kruit, mag de inhoud hebben.” Tot zijn verbazing en tot aller plezier diende een jonge kerel zich aan: hij zou dat zaterdagmiddag wel even doen. En hij heeft het gedaan: tien kilometer, heuvel-op-heuvel-af, over een toen nauwelijks verharde weg, ruim 60 kilo op een kruiwagen met een houten wiel. Na deze sportieve prestatie werd op het dorpsplein van Gaillarde het vat feestelijk aangeslagen en werd met een pipet menig glas gevuld.
Où sont les neiges d’antan – waar is die goede oude tijd gebleven?
Jachtseizoen
Pang, pang en nog eens pang! Een slechte jager, dus. Het is de tweede zondag in september: opening van het jachtseizoen. Precies om acht uur, het officiële starttijdstip en dus geen minuut eerder, want dat is verboden, klinken de eerste knallen over de weilanden. De eerste drie schoten zijn mis en dan blijven de honden keurig achter hun baas. Maar de konijnen zijn opgeschrikt en in plaats van dat zij in hun holen blijven, hollen zij alle nu kanten op. Pang! Het eerste slachtoffer duikelt over de kop. De honden mogen er op af . De grootste is de rapste. Met het verse lijk in de bek rent hij braaf naar de schutter. Zijn beide collega’s volgen hem blij blaffend. Er wordt nog wat gepaft en geknald. Om tien uur is het al weer stil. In het noordelijk deel van Gironde is dan de eerste jager al doodgeschoten. Hij was op zwijnenjacht, maar hij zwijnde niet, want hij werd, 56 jaar oud, getroffen door een kogel van een mede-jager. Net voor de avondschemer klinkt er her en der nog een schot. Het is duidelijk: het jachtseizoen is dit jaar opnieuw heel gauw voorbij, want er valt in deze contreien niet veel meer te jagen. Voor het donker is, heb ik twee konijnen in de keuken liggen. De ene kan zo de pan in. De andere heeft zijn jas nog aan, dus die kan nog een paar dagen aan een balk in de houtschuur bungelen om daar naar behoren te versterven.
Regen
“Pa, heb je je autopapieren bij je?”
“Nee joh, die neem ik bijna nooit mee.”
“En als je nou wordt gecontroleerd?”
“Wanneer?”
“Straks.”
“We worden straks niet gecontroleerd.”
“Hoe weet je dat?”
“Het regent…..”
Dick Dijs woont in Frankrijk. Hij is de auteur van een boek vol versnaperingen voor fijnproevers van het Franse plattelandsleven: Wonen naast God (Leonon Media, 2007)
1 Reactie op “Franse vriendelijkheid”
Door W. Kunst (WeKa) op 23 dec, 2018
LS
Is Paysages een (frans) boekwerkje?
Heb e.e.a. gevonden nav het geschrevene van de figuur die zich bekend maakt dmv een foto van een kat.
Ook ik heb nogal wat stukjes geschreven voor ondermeer het Drents Jagersblad.
Die van de dode muis in de snert was er één van. Heb ook wel enkele keren iets gepubliceerd in Nederlanders.nl, maar wordt af en toe moe van allerlei (on)zinnige maar nog meer van niet terzake doende onzinnige commentaren.
Wij hebben een huis (Les Embards) op La Begonie en daar hoorde je vooral jaren terug ook wel allerlei leuke anekdotes.
De boer waar ik indertijd de grond van kocht heeft ook een aantal boekjes het licht doen zien ook in het Patois. Moeilijk te lezen. Trouwens de straatnamen in Daglan zijn ook tweetalig.