1
1
2-300x75
3-300x75
4-300x75
5-300x75
6-300x75

Monsieur Maurice

24 dec, 2011 Onderdeel van paysages

Column door Renée Vonk

De eerste keer dat ik hem zag, zat hij op een bankje in het zonnetje, ergens ter hoogte van de jeu-de-boulesbaan van het Zuid-Franse dorpje waar ik kort daarvoor was komen wonen. Een keurig heertje, netjes in het pak, hoedje frivool scheef, aktetas onder de arm geklemd en glinsterende, afwezige oogjes achter het matglas van zijn onwaarschijnlijk dikke brilleglazen. Je wilt er een beetje bij horen, dus ik zei “bonjour” in het voorbijgaan. Hij keek als door een wesp gestoken op, monsterde me van espadrilles tot kruin, blikte vertwijfeld om zich heen en besloot er verder het zwijgen toe te doen. Monsieur Maurice, zo zou ik later leren, had het niet zo op de mensheid.

Ooit was Monsieur Maurice een voorbeeldige ambtenaar, die het van jongste bediende tot sous-prefect van het departement geschopt had. Dat is zoiets als vice-commissaris van de Zonnekoning zelf, geloofde Monsieur Maurice. En van zijn bevoorrechte positie had hij gretig gebruik gemaakt. Vriendjes werden bevoordeeld, minder populaire types konden de hele ambtelijke molen door en wie hem echt niet beviel, kon een vergunning of vergiffenis vergeten. Zo ongeveer regeerde Monsieur Maurice toen hij aan de macht was. Heel gewoon, bij ons in het zuiden van de zon, de wijn en de dealtjes. Hij stond zelfs op het punt te promoveren tot prefect van ons departement, het ultiem haalbare voor een ambtenaar in de provincie. Maar hij werd op het laatste moment gepasseerd. Toen het in krant stond, besloot de kastelein van onze dorpskroeg tot een gratis rondje, zo gehaat had Monsieur Maurice zich gemaakt. Provençalen kunnen stevig incasseren, maar ze hebben het geheugen van een koppige muilezel als ze zich door ‘het gezag’ gepakt voelen. Machteloos, met vervroegd pensioen gestuurd, zat Monsieur Maurice op dat bankje naast de boulesbaan toen ik hem voor het eerst zag. Met die aktetas waarin waarschijnlijk niets van belang meer zat.

Heel af en toe kwam Monsieur Maurice in ons café. Eenzaam aan de toog dronk hij dan zijn koffie. Als haat meetbaar was geweest, zou er op die schaal van Richter in ons café een monsterscore zijn genoteerd. Waarom verhuisde Monsieur Maurice niet? Naar een dorp of een stad, waarin hij minder berucht was? Geld kon geen rol spelen. Als hoge ambtenaar mocht hij op een riant pensioen rekenen. Het ging om zijn vrouw. Die was in ons dorp geboren en wilde er voorgoed blijven. Ze leed aan kanker, ze wilde sterven waar ze geboren was en Monsieur Maurice had haar beloofd dat het zo zou gaan.

Na de begrafenis was Monsieur Maurice zoek. Hij was niet naar huis gegaan. Hij werd -maar pas veel later teruggevonden in het gelijkvloerse souterrain (ja, dat kan hier, met al die steile steegjes) onder het restaurantje van ons dorp. Hij hechtte aan het gelach en geroezemoes, soms vermengd met muziek, dat hij er onopgemerkt kon horen. De vrolijkheid van de mensen in dat eethuisje. Thuis was het immers zo stil. Na die eerste tijd kwam hij vaker naar het souterrain, schichtig langs de huizen schuifelend, strak naar de grond kijkend als iemand hem passeerde.

Het dorp liet hem begaan. Er stak geen kwaad in tenslotte. De haat ebde met de jaren weg en maakte plaats voor een soort schouderophalend gedogen. Zo werd die kelder beetje bij beetje zijn ‘hol’. Hij kwam er eigenlijk alleen nog uit om elke dag naar het postkantoor te gaan. Daar schreef hij briefkaarten aan zijn vrouw. Ik heb naast hem aan de wrakkige schrijftafel gezeten als ik er toevallig ook was; de rij voor het enige loket was altijd lang. En ik mocht ze lezen, die brieven, want ik had hem ooit – zo lang geleden – wél gedag gezegd toen iedereen het liet afweten. Dat wist hij nog. Hij had een onwaarschijnlijk klein, kriebelig handschrift. Op een ansichtkaart van hem paste met gemak de wereldgeschiedenis. Hij schreef aan haar, zijn enige liefde. Hoe erg hij haar miste. Hoe hij alles had geregeld wat ze ooit belangrijk had gevonden. Dat de begrafenis volgens haar instructies was verlopen. Wat hij wel niet zou doen als ze eenmaal weer samen zouden zijn. Want dat die dag kwam, dat was maar een kwestie van tijd.

Als zijn briefkaart volgekriebeld was, ging hij ermee naar het loket. Schuchter schoof hij hem over de balie naar de beambte. Zonder postzegel. En altijd ging die briefkaart zonder commentaar in de zak ’te bezorgen post’. En elke dag opnieuw kwam de sous-prefect naar het postkantoor om te informeren of er antwoord was. “Nóg niet, Monsieur Maurice”, was het standaardantwoord. “Maar informeert u morgen nog eens, soms duurt het wat langer.” Dan schreef hij voor de zekerheid toch maar een nieuwe briefkaart en herhaalde de procedure zich. Tot de overheid besloot dat er bezuinigd moest worden: de openingstijden werden vooral sluitingstijden, het vaste personeel werd weggesaneerd en er kwamen deeltijdwerkers uit een groter dorp verderop.

Een paar weken geleden hebben ze Monsieur Maurice uit zijn ‘hol’ gehaald. Buren hadden geklaagd dat het stonk. De gealarmeerde hulpdienst trof een vervuilde grijzaard in een onverwarmd hok waar de vrieskou bijna net zo indringend was als buiten. Monsieur Maurice is naar een ‘maison de repos’ in de grote stad gebracht. Hij heeft de Kerst niet meer gehaald.

Ik heb een oude man gekend die sinds de dood van zijn vrouw de weg kwijt was. Een verdwaalde vreemdeling voor wie geen deur meer openstond. Komt u er een tegen, geef hem (of haar) dan een warm onthaal, al is het maar voor even. In de beste Provençaalse Kersttraditie van toen naastenliefde er nog wèl toe deed, en waar een extra bordje aan de Kerstdis voor een vreemde voorbijganger vanzelfsprekend was. Want morgen kan alles anders zijn. Dat heb ik van hem geleerd.

Renée Vonk woont in de Var. Ze is de auteur van Lekker Bijbels en Hemelse toetjes. Zie ook: http://reneevonk.wordpress.com

  1. 1 Reactie op “Monsieur Maurice”

  2. Door Leo Traa op 1 feb, 2012

    Leuk geschreven Renee,die meneer Maurice!
    Liefs,

    Leo

Reageer